Azimut en peiling in de landmeetkunde – Verschil en bepaling
Azimut en peiling zijn horizontale hoeken die worden gemeten om een lijn ten opzichte van een meridiaan weer te geven of te lokaliseren. Hier worden de belangrijke kenmerken van azimut en lager in de landmeetkunde samen met hun vergelijking kort uitgelegd.
Wat is azimut in de landmeetkunde?
Azimutshoeken worden gedefinieerd als horizontale hoeken die worden gemeten vanaf de referentiemeridiaan in de richting van de wijzers van de klok. Azimuths worden ook wel een whole circle bearing system (W.C.B) genoemd. Azimutsen worden gebruikt in kompasmeetkunde, vlakke meetkunde, waar over het algemeen vanuit het noorden wordt gemeten. Maar azimutpeilingen worden door astronomen en in het leger vanuit het zuiden gemeten.
De bovenstaande figuur-1 toont de meting van het azimut vanuit de noordelijke richting. Uit de figuur blijkt duidelijk dat elke lijn een azimutwaarde heeft die varieert van 0 tot 360 graden.
Gebaseerd op de gebruikte meridiaan kunnen de azimutwaarden ofwel geodetisch, astronomisch, verondersteld, record of magnetisch van aard zijn. Het is altijd aan te bevelen de referentiemeridiaan te vermelden voordat met de landmeetkundige werkzaamheden wordt begonnen, zodat latere verwarring kan worden vermeden.
De voorwaartse richting van de lijn wordt gegeven door het voorwaartse azimut, terwijl de achterwaartse richting van de lijn wordt gegeven door het achterwaartse azimut. Het voorwaartse azimut wordt omgerekend in het achterwaartse azimut door 180 graden op te tellen of af te trekken.
Als de lijn AB een azimut heeft van ?1= 70 graden dat is het voorwaartse azimut dan is het achterwaartse azimut 70+180=250 graden. Als het azimut van de lijn AD 230 graden is, dan is het achterwaartse azimut 230-180=50 graden (uit Figuur-1).
Azimut wordt gebruikt in grens-, controle-, topografische en andere soorten opmetingen.
Wat is Lager in Landmeten?
Lager wordt gedefinieerd als de scherpe hoek die wordt gemeten tussen de referentiemeridiaan en de gegeven lijn. De lijn wordt gemeten vanuit het noorden of zuiden naar het oosten of westen dat een hoek kleiner dan 360 graden zou geven. De hoek wordt weergegeven door N of S eerst gevolgd door hoekwaarde en E of W richting, Bijvoorbeeld, N60E.
Uit figuur 2 blijkt dat de peiling van lijn AB kleiner is dan 90 graden, aangezien deze lijn in het eerste kwadrant NE ligt.
Een magnetische peiling wordt gemeten vanaf de plaatselijke magnetische meridiaan, een rasterpeiling vanaf een toepasselijke rastermeridiaan, veronderstelde peiling vanaf een toepasselijke arbitraire meridiaan, een geodetische peiling vanaf een geodetische meridiaan en een astronomische peiling vanaf een astronomische meridiaan. De magnetische meridiaan wordt verkregen door de naald van het kompas waar te nemen.
Verschil tussen Azimuten en Lagers in de landmeetkunde
SL.No | Azimutsen | Lagers |
1 | De waarde varieert van 0 tot 3600 | De waarde varieert van 0 tot 90 graden |
2 | Vertegenwoordigd door een numerieke waarde | Vertegenwoordigd door twee letters en de numerieke waarde |
3 | De hoeken worden alleen met de wijzers van de klok mee gemeten | De hoeken worden zowel met de wijzers van de klok mee als tegen de wijzers van de klok in gemeten |
4 | Een enkele reeks metingen wordt hetzij vanuit het noorden hetzij vanuit het zuiden verricht | De hoeken kunnen zowel vanuit het noorden als vanuit het zuiden voor een enkele meting worden gemeten |
Computation of Azimuths and Bearing
Gegeven het kwadrant waarin de lijn ligt en gegeven de waarde van azimuth of lager kan helpen bij het bepalen van de andere waarde.
Kwadrant | Lager naar Azimut omrekenen |
I (NE) | Lager = Azimut |
II(SE) | Lager = 1800 – Azimut |
III(SW) | Aslag = Azimut – 1800 |
IV (NW) | Aslag = 360 – Azimut |
Ook te lezen: Meridianen en aanduiding van peilen in de landmeetkunde
Ook lezen: Apparatuur voor het meten van hoeken en hoogten in de landmeetkunde