Belangrijkste Persoonlijkheidstheorieën

De termen persoonlijkheid en persoonlijkheidstheorieën leveren definitieproblemen op. Onder persoonlijkheid verstaan sommigen het zelfbeeld, anderen de consensus van de meningen van anderen over iemands karakter en weer anderen het ware karakter van iemand. Sommige persoonlijkheidstheorieën hebben uitgebreide gecoördineerde concepten waarin wordt besproken hoe persoonlijkheid ontstaat en zich ontwikkelt van conceptie tot ouderdom, en waarin cognitieve, conatieve en affectieve aspecten van de geest aan de orde komen, evenals vrije wil, holisme, filosofie en andere kwesties. Anderzijds zijn er betrekkelijk eenvoudige, eendimensionale persoonlijkheidstheorieën die weinig aandacht besteden aan wat voor andere theoretici belangrijk lijkt.

Dit onderwerp wordt niet alleen gecompliceerd door zijn complexiteit en variaties, maar ook door intellectuele strijdlust tussen degenen die de ene theorie boven de andere verkiezen en degenen die over dezelfde theorie van mening verschillen. De analogie met godsdiensten is onontkoombaar.

In het licht van deze situatie zullen persoonlijkheidstheorieën op een ongebruikelijke manier worden behandeld. Cursief gedrukte zinnen zijn overgenomen uit Personality Theories, Research, and Assessment (Corsini and Marsella 1983).

Table 1
Some Personality Theories and Their Originators
note: some personality theories and their originators
abelson, r.p. least effort lowen, alexander bio-energetica
allport, gordon w. personalisme maltz, albert psychocybernetica
angyll, andreas organisme theorie maslow, abraham zelf-actualisaties
assiogoli, roberto psychosynthese may, rollo existentialisme
berne, eric transactionele analyse mead, g.h. sociale interactie
binwangers, ludwig daseïne-analyse miller, neal leertheorie
branden, nathaniel biocentrisme meyer, adolf psychobiologische theorie
burrow, trigant fylo-analyse moreno, j.l. sociometrie
bühler, charlotte humanistische psychologie mowrer, o.h. tweefactortheorie
bühler, karl funktionlust murphy, gardner biosociale theorie
boss, medard daseïne-analyse murray, h.a. nood-druktheorie
cattell, raymond multivariate theorie osgood, charles congruentie theorie
combs, arthur fenomenologie perls, frederick gestalttheorie
ellis, albert rationeel-emotieve theorie piaget, jean ontwikkelingstheorie
erikson, erik ontwikkelingstheorie rank, otto wildtheorie
eysenck, hans ontwikkelingstheorie reich, wihelm karakteranalyse
frankl, victor logotherapie rolf, ida structurele integratie
fromm, erich humanistische psychoanalyse rotter, julian sociaal leren
heider, fritz evenwichtstheorie sarbin, theodore roltheorie
horney, karen sociopsychologische theorie sheldon, william morfologische theorie
jackson, don systems theory sulivan, h.s. interpersoonlijke theorie
kelly, charles neo-reichiaanse theorie van kaam, adrian transpersoonlijke psychologie
korsybski, alfred algemene semantiek werner, heinz ontwikkelingstheorie
lecky, philip zelfconsistentie wolpe, joseph gedragstheorie
lewin, kurt topologische psychologie

Deze bevatten citaten van geselecteerde beweringen over de verschillende theorieën, geschreven door autoriteiten van negen belangrijke systemen. Aanvullende bronnen met vergelijkende informatie over persoonlijkheidstheorieën zijn onder meer: Burger 1993; Cloninger 1993; Corsini en Wedding 1995; Drapela 1995; Engler 1999; Ewen 1997; Schultz en Schultz 1994.

Tabel 1 is een lijst van een aantal andere belangrijke persoonlijkheidstheorieën.

PSYCHOANALYSE (SIGMUND FREUD, 1856-1939)

De psychoanalyse is zowel een theorie van de persoonlijkheid als een vorm van psychotherapie (zie Freud 1952-1974). Tijdens Freud’s leven was de psychoanalyse zeer controversieel en dat is ze nog steeds.

Freud zag persoonlijkheid als een dynamisch conflict binnen de geest tussen tegengestelde instinctieve en sociale krachten. De topografische hypothese ziet de geest in termen van drie systemen. Deze zijn: het onbewuste, het voorbewuste, en het bewuste. De geest bestaat uit het id, het ego en het superego. Het id bestaat uit primitieve instinctieve eisen, het superego vertegenwoordigt de invloed van de maatschappij die de eisen van het id beperkt, en het ego bevindt zich dynamisch tussen de twee in. Fundamentele motieven zijn instinctmatig. Instincten zijn de basiskrachten (driften) van de psyche. Het doel van de driften is hun bevrediging. Alle instincten zijn in wezen seksueel. Freud’s concept van seksualiteit was gelijkwaardig aan lichamelijke genoegens. Er is een reeks ingebouwde stadia van seksuele ontwikkeling. Freud stelde dat mensen drie seksuele stadia doorliepen: Een orale fase volgend op de narcistische fase van het kind, dan een anale fase, en tenslotte een fallische fase. Kinderen ontwikkelen libidinale houdingen tegenover ouders. Vooral de notie van het Oedipus en Electra complex van kinderen die seksuele aantrekkingskracht hebben tot ouders van het andere geslacht, heeft tot controverse geleid.

De psyche ontwikkelt een aantal verdedigingsmechanismen. Om te overleven, ontwikkelt het ego van de mens een aantal processen die bedoeld zijn om het bewustzijn van conflicten te onderdrukken. Verdringing is het belangrijkste mentale mechanisme, maar andere verdedigingsmechanismen zijn ermee verwant, waaronder rationalisatie, verdringing, identificatie en conversie. Dromen hebben betekenis en doel. Volgens Freud zijn dromen vermomde verlangens die mensen in staat stellen te slapen door uitingen van ongeoorloofde verlangens toe te staan, vermomd door verschillende symbolismen.

INDIVIDUELE PSYCHOLOGIE (ALFRED ADLER, 1870-1937)

De persoonlijkheidstheorie van Alfred Adler onderscheidt zich door haar gezond verstand en eenvoudige taal (zie Adler 1956). In tegenstelling tot Freud en Jung geven Adlers opvattingen blijk van sociale bewogenheid.

De mens is, net als alle vormen van leven, een verenigd organisme. Deze holistische basisgedachte is in tegenspraak met Freud’s classificaties en tegengestelde stellingen en antithesen. Adler zag het individu als een ondeelbare totaliteit die niet in delen kon worden geanalyseerd of beschouwd. Leven is beweging, gericht op groei en expansie. Adler nam een dynamische en teleologische houding aan ten opzichte van het leven, dat mensen altijd streefden naar doelen van persoonlijke zelfverbetering en verbetering. De mens is begiftigd met creativiteit en is binnen grenzen zelfbepalend. In plaats van het gebruikelijke standpunt in te nemen dat alleen biologie en maatschappij in aanmerking moesten worden genomen bij de vorming van de persoonlijkheid, stelde Adler een derde element voor: persoonlijke creativiteit of individuele verantwoordelijkheid, verwant aan het concept van de vrije wil. Adler aanvaardde dat wij allen bepaalde biologische en sociale gegevenheden hebben en dat wat daarvan wordt gemaakt de verantwoordelijkheid is van individuen.

De mens leeft onlosmakelijk in een sociale wereld. Adler had een sociale persoonlijkheidstheorie. Individuale heeft in het Duits niet dezelfde betekenis als individual in het Engels, maar duidt eerder op ondeelbaarheid of eenheid. Adler zag de mens niet los van de maatschappij. De belangrijke levensproblemen – menselijke relaties, sex, beroep – zijn sociale problemen. Adler geloofde dat om succesvol te zijn in het leven alle mensen de levenstaken van socialisatie, gezin en werk moesten volbrengen.

Sociale belangstelling is een bekwaamheid die bewust ontwikkeld moet worden. Sociale belangstelling is het criterium van geestelijke gezondheid. Sociale interesse wordt operationeel gedefinieerd als sociaal nut. Dit trio van samenhangende uitspraken is een expliciete filosofie die uniek is voor persoonlijkheidstheorieën. Adler geloofde dat psychologische normaliteit afhing van Gemeinschaftsgefühl-sociale belangstelling. Hij zag alle menselijke mislukkingen, zoals misdadigers, krankzinnigen en neurotici, als mensen die dit element misten.

ANALYTISCHE PSYCHOLOGIE (CARL G. JUNG, 1875-1961)

Jung’s analytische psychologie legt de nadruk op onbewuste mentale processen en kenmerkt elementen in de persoonlijkheid die voortkomen uit het verleden van de mensheid (Jung 1953-1972).

De persoonlijkheid wordt beïnvloed door de potentiële activering van een collectief transpersoonlijk onbewuste. Jung geloofde dat individuen bij hun conceptie iets uit het verleden meebrachten dat hun persoonlijkheid stuurde, een concept dat enigszins lijkt op Lamarckisme met betrekking tot fysieke erfelijkheid. Complexen zijn gestructureerd en energiek rond een archetypisch beeld. Dit is een uitbreiding van de eerste bewering. Complexen verwijzen naar belangrijke bipolaire aspecten van de persoonlijkheid, zoals introversie-extraversie. Complexen, geleid door archetypen, worden gezien als aangeboren en universele capaciteiten van de geest om menselijke ervaringen te ordenen. Archetypen worden beschouwd als aangeboren potenties van de geest, afgeleid van de ervaringen van voorouders, een soort sturende blauwdruk van iemands karakter.

Het ego bemiddelt tussen het onbewuste en de buitenwereld. Volgens Jung is een sterk, goed geïntegreerd ego de ideale toestand voor een mens. De onbewuste psychische werkelijkheid is even belangrijk als de buitenwereld. Jung benadrukte het belang van fenomenologie in tegenstelling tot openlijk gedrag. Hij onderzocht de innerlijke gebieden van mensen met grote ijver. Hij overtrof zelfs Freud in het concentreren op het belang van het onbewuste. Persoonlijkheidsgroei vindt plaats gedurende de gehele levenscyclus. Jung zag individuen in voortdurende groei en ontwikkeling met onwaarneembare stadia die soms, zoals in het geval van adolescentie en midlife crises, duidelijk werden. De psyche streeft spontaan naar heelheid, integratie en zelfverwerkelijking. Deze laatste uitspraak wordt op veel verschillende manieren herhaald door een aantal andere theoretici, waaronder de twee die zojuist zijn besproken, en wordt tot een centraal punt gemaakt door sommige theoretici zoals Carl Rogers en Kurt Goldstein.

PERSON-CENTERED THEORY (CARL ROGERS 1902-1987)

Carl Rogers ontwikkelde zijn theorie als onderdeel van zijn systeem van cliëntgerichte of niet-directieve therapie (zie Rogers 1951). Hij had een levenslang geloof in de mogelijkheden van mensen om de fouten uit hun verleden te corrigeren als er een therapeutische omgeving kon worden gecreëerd waarin de cliënt zich begrepen en geaccepteerd voelde door een neutrale, niet evaluerende therapeut. Zijn systeem komt voort uit één centraal thema, de eerste bewering hieronder.

Elk persoon heeft een inherente neiging om uniek potentieel te actualiseren. Rogers zag elke persoon als iemand met een ingebouwde neiging om al zijn of haar capaciteiten te ontwikkelen op manieren die dienen om het organisme in stand te houden of te verbeteren. Ieder mens heeft een inherente lichamelijke wijsheid die het mogelijk maakt onderscheid te maken tussen ervaringen die het potentieel actualiseren en ervaringen die dat potentieel niet actualiseren. Rogers’ vertrouwen in mensen wordt hier aangegeven: Er is een wijsheid van het lichaam in die zin dat iedereen weet wat het beste is voor iemands zelf in termen van het uiteindelijke doel van zelfrealisatie.

Het is van cruciaal belang om volledig open te staan voor alle ervaringen. Ervaren wordt meer dan lichamelijk aanvoelen naarmate men ouder wordt. Door complexe interacties met ons lichaam en met andere personen ontwikkelen we een concept van het zelf. Deze drie beweringen horen bij elkaar, en daarmee neemt Rogers de controverse over nature-nurture, erfelijkheid-milieu, op de hak. In wezen is zijn standpunt dat persoonlijkheid een functie is van lichamelijke wijsheid en het effect van anderen (voornamelijk ouders).

Je kunt de wijsheid van je eigen ervaringen opofferen om de liefde van een ander te winnen. Rogers kwam als therapeut tot de conclusie dat een groot deel van het menselijk lijden te wijten is aan de neiging van mensen om hun eigen lichaamswijsheid op te offeren om positieve waardering van anderen te krijgen. Kinderen zullen, om door hun ouders geaccepteerd te worden, maar al te vaak met hen instemmen, hun uitgangspunten accepteren en deze hun hele leven volhouden, waardoor problemen ontstaan als de uitgangspunten onjuist zijn. Zijn therapeutisch systeem was bedoeld om mensen hun historische processen te laten begrijpen en in staat te stellen de geschiedenis van hun leven te herzien. Er kan een kloof ontstaan tussen wat werkelijk ervaren wordt en het concept van het zelf. Hetzelfde thema wordt hier uitgewerkt. Iemand kan de werkelijkheid ontkennen om goedkeuring van anderen te krijgen, en deze bifurcatie kan een heleboel problemen veroorzaken. Wanneer de kloof tussen het ervaren en het zelf te groot is, kan dit leiden tot angst of ongeorganiseerd gedrag. Opnieuw wordt hetzelfde thema benadrukt. We willen allemaal geliefd en geaccepteerd worden, maar het voortdurende streven naar acceptatie kan ons scheiden van de werkelijkheid. Het valideren van het ervaren in termen van anderen kan nooit voltooid worden. Alle onaangepastheden ontstaan door de ontkenning van ervaringen die niet stroken met het zelfconcept. En dus moet men voor de werkelijkheid afhankelijk zijn van zichzelf en niet van anderen. Adler geloofde dat onaangepaste mensen een gebrek aan sociale belangstelling hadden, terwijl Rogers stelde dat onaangepastheid in wezen voortkwam uit het feit dat mensen naar anderen luisterden in plaats van naar hun eigen lichamelijke wijsheid.

PERSONAL CONSTRUCTS THEORY (GEORGE A. KELLY, 1905-1967)

Kelly was een zeer origineel denker. Hij ontwikkelde een uniek cognitief systeem dat het gebruik van idiosyncratisch taalgebruik vereiste (zie Kelly 1955). Hoewel zijn theorie van persoonlijke constructen de hele psychologie vanuit ideografisch oogpunt bestrijkt, ging hij voorbij aan gebruikelijke termen en begrippen als leren en emoties en besteedde hij geen aandacht aan de omgeving of erfelijkheid.

Al onze interpretaties van het universum zijn aan herziening onderhevig. Kelly begint met een scepticisme over overtuigingen en neemt het standpunt in dat er geen absolute werkelijkheid is. Hij nam het standpunt van constructief alternativisme in om aan te geven dat mensen met meningsverschillen niet noodzakelijk verdeeld kunnen worden in termen van goed en fout. Twee mensen kunnen dezelfde situatie op heel verschillende manieren bekijken en beiden kunnen gelijk hebben, beiden kunnen ongelijk hebben, of de een of de ander kan gelijk hebben. Geen enkel mens hoeft het slachtoffer te zijn van zijn eigen biografie. Hier hebben we een verklaring van het concept van de vrije wil in een andere vorm.

De processen van een persoon worden psychologisch gekanaliseerd door de manieren waarop hij op gebeurtenissen anticipeert. Dit is Kelly’s fundamentele postulaat. In wezen stelt dit standpunt dat wat belangrijk is, de manier is waarop gebeurtenissen worden geïnterpreteerd en niet de gebeurtenissen zelf. Deze bewering leidt natuurlijk tot Kelly’s belangrijkste bijdrage tot de persoonlijkheidstheorie, een reeks andere persoonlijke constructies, met betrekking tot hoe mensen de werkelijkheid zien. We hoeven niet te proberen om al zijn constructies te behandelen, maar een paar ervan zullen de lezer een idee geven van Kelly’s denken: Een persoon anticipeert op gebeurtenissen door hun replicatie te construeren. (De constructie corollary.) Personen verschillen van elkaar in hun constructie van gebeurtenissen. (De individualiteit corollary.) Een persoon kan achtereenvolgens een verscheidenheid van constructie subsystemen gebruiken die inferentieel onverenigbaar met elkaar zijn. (Het fragmentatie corollarium.) Dit laatste corollarium houdt rechtstreeks verband met Carl Rogers’ thema dat onaangepastheid voortkomt uit uiteenlopende krachten: van binnen en van buiten.

Veel van de belangrijke processen van persoonlijkheid en gedrag ontstaan wanneer een persoon probeert te veranderen of wordt bedreigd met gedwongen verandering in zijn constructiesysteem. Kelly’s punt hier wordt herhaald door vele andere theoretici, dat men een soort levenspatroon of levensstijl vaststelt, maar dat veranderingen in het denken over zichzelf en anderen het individu zullen ontwrichten.

Kelly’s systeem is het zuiverste cognitieve systeem van alle hier besproken systemen, uitsluitend afhankelijk van percepties en interpretaties.

OPERANT REINFORCEMENT THEORY (B.F. SKINNER 1904-1990)

Skinner heeft ontkend dat zijn operant reinforcement een persoonlijkheidstheorie is, maar eerder dat het alle aspecten van openlijk menselijk gedrag omvat (Skinner 1938). In tegenstelling tot de theoretici die persoonlijkheid als een wezenlijk fenomenologisch gegeven beschouwen, verwerpt Skinner de term geest en houdt hij zich uitsluitend bezig met het openlijke gedrag. Als een radicale behaviorist ontkent Skinner interne processen niet, maar beschouwt deze niet relevant voor de psychologie als een objectieve wetenschap van gedrag.

Persoonlijkheid wordt verworven en in stand gehouden door het gebruik van positieve en negatieve bekrachtigers. Skinner past operante bekrachtiging toe op alle aspecten van menselijk gedrag. We hebben de neiging om te herhalen wat werkt en op te geven wat niet werkt, om gedrag voort te zetten dat leidt tot prettige gevolgen en om gedrag te staken dat leidt tot onprettige gevolgen. Gedrag kan worden veranderd of verzwakt door het onthouden van bekrachtigers. Als andere mensen hun manier van handelen ten opzichte van een individu veranderen, zal dit op zijn beurt het gedrag van die persoon beïnvloeden en bijgevolg zijn persoonlijkheid.

Persoonlijkheid ontwikkelt zich door een proces van discriminatie. In het leven ondervinden wij allerlei gevolgen, en wij moeten beslissingen nemen over ons toekomstig gedrag tegenover deze gevolgen. Persoonlijkheid wordt gevormd of gedifferentieerd. In de loop van de tijd wordt onze persoonlijkheid gevormd door generalisaties over manieren die leiden tot het bereiken van doelen.

SOCIAL LEARNING THEORY (ALBERT BANDURA, 1925-)

Bandura kwam, net als Skinner, tot zijn opvattingen over persoonlijkheid vooral door onderzoek (Bandura en Walters 1963). Zijn systeem is van het cognitief-lerende type dat de nadruk legt op het vermogen van individuen om te generaliseren in termen van symbolen.

De oorzaken van menselijk gedrag zijn de wederkerige interactie van gedragsmatige, cognitieve en omgevingsinvloeden. Bandura gelooft dat persoonlijkheid een functie is van hoe wij denken en handelen en van onze reacties op de reacties van de omgeving op ons gedrag. In termen van de drie elementen biologie, maatschappij, en creativiteit, benadrukt Bandura de laatste twee. Erfelijkheid wordt als een belangrijke bepalende factor in de persoonlijkheidsontwikkeling beschouwd: Hoe een persoon denkt en handelt en hoe de omgeving reageert op iemands gedrag bepaalt iemands persoonlijkheid. Gedrag kan zelf-geregeld worden door middel van zelf-geproduceerde gevolgen (zelf-versterking). Deze bewering benadrukt ook het belang van wederkerigheid: het leven is interactie: het individu versus de wereld, waarbij het individu de wereld verandert en de wereld het individu verandert.

Individuen kunnen worden beïnvloed door symbolen die als model fungeren. De werkelijkheid hoeft voor mensen niet alleen directe prikkels te zijn, zoals een glimlach of een klap, maar de werkelijkheid kan ook via symbolen lopen, zoals beelden of woorden. Bandura’s belangrijkste onderzoeken riepen kinderen op om naar het gedrag van anderen te kijken. Hij ontdekte dat als een persoon die als model werd beschouwd op een agressieve manier handelde en kreeg wat hij wilde, dat waarnemers het model waarschijnlijk zouden imiteren. Bijgevolg bepalen niet alleen directe stimuli en reacties (zoals bij Skinner) maar ook symbolische ervaringen de persoonlijkheid. Versterkingen (en straffen) kunnen op een plaatsvervangende manier werken. Dit is meer van het bovenstaande. Verschillende soorten gedrag kunnen worden veranderd door te zien wat er met anderen gebeurt. We leren niet alleen door te doen en reacties te krijgen, maar ook door te observeren.

EXISTENTIËLE PERSOONLIJKHEIDSTHEORIE

Existentiële psychologie is een losjes georganiseerde en slecht gedefinieerde verzameling concepten die meestal gebaseerd is op het werk van filosofen en theologen (zie Blackham 1959; Grimsley 1955). In essentie zien existentialisten individuen als op zoek naar betekenis. Mensen worden ook gezien als mensen die streven naar authenticiteit.

Persoonlijkheid wordt voornamelijk geconstrueerd door het toekennen van betekenis. In wezen is dit gezichtspunt vergelijkbaar met Kelly’s concept van constructen. Personen worden gekenmerkt door symbolisering, verbeelding en oordeel. Deze worden gezien als pogingen om betekenis te vinden. De mens probeert altijd zin te geven aan het bestaan, anderen en zichzelf en gebruikt mentale processen in interactie met zichzelf en de wereld.

Het leven kan het best begrepen worden als een reeks beslissingen. Het menselijk individu moet niet alleen evidente beslissingen nemen, zoals wat te eten, maar ook subtielere en belangrijkere, zoals wie hij of zij werkelijk is. Men moet beslissen hoe de wereld in elkaar zit, wat echt is, wat belangrijk is, en hoe men aan de wereld kan deelnemen. Persoonlijkheid is een synthese van feitelijkheid en mogelijkheid. Feitelijkheid betekent de gegevenheden van erfelijkheid en omgeving en mogelijkheid wordt het creatieve aspect van persoonlijkheid. De feiten van de werkelijkheid beperken de variaties in gedrag.

Een mens wordt altijd geconfronteerd met de keuze van de toekomst, die angst oproept, en de keuze van het verleden, die schuldgevoelens oproept. De menselijke conditie is zodanig dat mensen die achterom kijken in de tijd redenen kunnen vinden om schuldig te zijn en die vooruit kijken redenen kunnen vinden om bang te zijn. Existentialisten zien angst en schuld als essentiële elementen van het menselijk wezen.

Ideale ontwikkeling wordt bevorderd door individualiteit aan te moedigen. Hier vinden we sporen van Carl Rogers concept van het belang van luisteren naar het eigen lichaam of Adler’s en Kelly’s eis van persoonlijke moed. Een menselijk probleem is te ontsnappen aan de effecten van iemands vroege omgeving, vooral de effecten van zijn familie.

CONSTITUTIONELE THEORIEËN

De oudste theorieën over persoonlijkheidsvorming zijn de grondwettelijke die stellen dat persoonlijkheid een functie is van de aard van iemands stoffelijk lichaam. Aristoteles (1910) verklaarde bijvoorbeeld in zijn Physiognomica dat de “ouden” een verscheidenheid van theorieën hadden om verschillen in het menselijk karakter te verklaren. De Griekse arts Galen nam Hippocrates’ fysiologische verklaring van lichamelijke gezondheid als een functie van het evenwicht tussen bepaalde lichaamsvloeistoffen en stelde dat verschillende persoonlijkheidstypes een functie waren van excessen van deze vloeistoffen. Gall en Spurzheim (1809) verheerlijkten de frenologie (de vorm van het menselijk hoofd) bij het vaststellen van de persoonlijkheid. Kretschmer (1922) verklaarde dat mensen met bepaalde soorten lichaamstypes neigden naar bepaalde soorten mentale condities. Lombroso (1911) verklaarde dat criminele types werden onderscheiden door een aantal fysiologische afwijkingen. De lijst gaat maar door. Op het ogenblik zijn er verschillende constitutionele persoonlijkheidstheorieën, waarvan sommige hieronder zullen worden besproken.

Structurele Benadering. William Sheldon (zie Sheldon en Stevens 1942) classificeerde individuen in termen van lichaamsvormen en beweerde dat er een positieve correlatie bestond tussen verschillende structurele variaties en persoonlijkheidstypen. Hij besteedde vele jaren aan het doen van fundamenteel onderzoek om bewijs voor zijn theorie te vinden. Hij vond sterke bewijzen om de geldigheid van zijn opvattingen te ondersteunen. Andere onderzoekers vonden ook ondersteunend bewijs, maar niet in enige bruikbare mate.

Het somatotype biedt een universeel referentiekader voor groei en ontwikkeling dat onafhankelijk is van cultuur. Deze bewering impliceert dat de maatschappij en creativiteit buiten beschouwing worden gelaten. Geboren met een bepaald lichaamstype, zul je een specifiek persoonlijkheidstype hebben. Drie polaire uitersten, endomorfie, mesomorfie en ectomorfie genoemd, identificeren de essentiële componenten van het somatotype. Sheldon had een enigszins ingewikkeld classificatiesysteem met drie belangrijke lichaamstypen: mesomorfen hadden een overmaat aan spieren, endomorfen een overmaat aan vet, en ectomorfen waren relatief mager. Zo werden mesomorfen beschouwd als moedig, endomorfen als extravert en ectomorfen als introvert.

Experientiële Benadering. Deze bijzondere grondwettelijke positie wordt verdedigd door Schilder (1950) en Fisher (1970) onder anderen. Het is een gecombineerde leer/fysiologische benadering, die verwijst naar de aard van de ervaringen die een persoon opdoet via contact tijdens het leven, tussen de inwendige ingewanden, de huid, en het effect van de omgeving op het lichaam.

Lichaamssensaties vormen de primaire basis voor de initiële differentiatie van zelf en omgeving. De basisgedachte is dat een ongeboren zuigeling zich alleen bewust is van inwendige gewaarwordingen, maar zich na de geboorte bewust wordt van prikkels uit de buitenwereld. Aldus wordt het lichaamsoppervlak de plaats van scheiding van het zelf en de omgeving en het kind wordt nu in staat om het zelf en de buitenwereld te identificeren. De ontwikkeling van het lichaamsbeeld verloopt in fasen, die elk een blijvend effect hebben op het lichaamsbeeld in zijn geheel. Deze bewering heeft elementen van de Freudiaanse seksuele stadia en van Skinner’s behaviorisme in die zin dat het contact met de buitenwereld niet alleen de wereld maar ook de persoonlijkheid van het individu vaststelt.

Holistische Benadering. Kurt Goldstein, die voornamelijk werkte met patiënten met hersenletsel, wordt voornamelijk geïdentificeerd met dit gezichtspunt (zie Goldstein 1939). In het werken met verschillende gevallen van lichamelijke pathologie, zoals slachtoffers van een beroerte, kwam hij tot het besef van het belang van de poging van een mens om zijn potentieel te maximaliseren en te organiseren om te overleven en zijn situatie te verbeteren.

Het normale menselijke organisme is toegerust om zelfverwezenlijking te maximaliseren, mits omgevingskrachten niet tussenbeide komen. Deze verklaring wordt op verschillende manieren aanvaard door een aantal andere persoonlijkheidstheoretici, maar Goldstein maakte dit tot zijn centrale punt. Van de reeds besproken theoretici zouden Adler, Jung, en Rogers het er volledig mee eens zijn geweest. Zelf-actualisatie manifesteert zich door maximale differentiatie en door het hoogst mogelijke niveau van complexiteit van een geïntegreerd systeem. Deze verklaring volgt uit de vorige en legt de nadruk op het concept van de wijsheid van het lichaam. De sleutel tot effectief gedrag is het adequaat functioneren van deel-geheel relaties. Goldstein gebruikte Gestalt concepten van figuur en grond om bewijs te leveren van het belang van het begrijpen van gedrag als een totaliteit, en bijgevolg kan hij worden beschouwd als een holistische theoreticus.

SUMMARY

Op het ogenblik zijn er een aanzienlijk aantal persoonlijkheidstheorieën, die elk als het ware volledig onafhankelijk van elkaar werken. Er is een gebrek aan een gemeenschappelijke woordenschat, wat er op zijn beurt toe leidt dat verschillende mensen hetzelfde met verschillende woorden zeggen. Een volledige eclectische theorie zou rekening houden met alle genoemde elementen, waarbij het vraagstuk van de persoonlijkheid zou worden benaderd in termen van erfelijkheid, milieu en creativiteit, het zelf en de omgeving.

(zie ook: Persoonlijkheid en sociale structuur; sociale psychologie).

Adler, A. 1956 The Individual Psychology of Alfred Adler. H. L. Ansbacher en R. Ansbacher, eds., New York: Basic Books.

Aristoteles 1910 Physiognomica. Oxford: Oxford University Press.

Bandura, A., and R. Walters 1963 Social Learning Theoryand Personality Development. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall.

Blackham, G. W. 1959 Six Existential Thinkers. New York: Harper and Row.

Burger, Jerry M. 1993 Personality. Pacific Grove, Calif. Brooks/Cole Publishing

Cloninger, Susan C. 1993 Theories of Personality: Understanding Persons. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall

Corsini, R. J., and A. J. Marsella 1983 Personality Theories,Research, and Assessment. Itasca, Ill.: Peacock.

Corsini, Raymond J. and Danny Wedding 1995 CurrentPsychotherapies, 5th ed. Itasca, Ill.: Peacock.

Drapela, Victor J. 1995 A Review of Personality Theories, 2nd ed. Springfield Il.: Charles C. Thomas

Ewen, Robert B. 1997 An Introduction to Theories ofPersonality, 5th ed. Hillsdale, N.J.: Erlbaum Associates.

Fisher, S. 1970 Body Experience in Fantasy and Behavior. New York: Appleton-Century-Crofts.

Freud, S. 1952-1974 The Complete Psychological Works ofSigmund Freud. Londen: Hogarth Press (24 delen).

Gall, F. J., and J. C. Spurzheim 1809 Recherches sur lasystème nerveux. Parijs: Schoell.

Goldstein, K. 1939 The Organism. New York: American Book Co.

Grimsley, R. 1955 Existentialist Thought. Cardiff: University of Wales Press.

Jung, C. G. 1953-1972 The Collected Works of C. G. Jung. Princeton, N.J.: Princeton University Press.

Kelly, G. A. 1955 The Psychology of Personal Constructs. New York: W. W. Norton.

Kretschmer, E. 1922 Physique and Character. Londen: Paul, Trench Trubner.

Lombroso, C. 1911 The Criminal Man. Boston: Little, Brown.

Monte, Christopher F. 1995 Beneath the Mask: An Introduction to Theories of Personality, 5th ed. Ft. Worth, TX: Harcourt Brace.

Rogers, C. R. 1951 Client-Centered Therapy. Boston: Houghton Mifflin.

Schilder, P. 1950 The Image and Appearance of the HumanBody. New York: International Universities Press.

Schultz, Duane P. and Sydney Ellen Schultz 1994 Theories of Personality 5th ed. Pacific Grove, Calif.: Brooks/Cole Publishing.

Sheldon, W. H., and S. S. Stevens 1942 Varieties ofHuman Temperament. New York: Harper and Row.

Skinner, B. F. 1938 The Behavior of Organisms. New York: Appleton-Century-Crofts.

Raymond J. Corsini

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.