CHAPTER 4.5 – The Role of Serotonin in Attention-Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)
De symptomen van aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) bij kinderen bestrijken de domeinen cognitie, impulsiviteit en motorische controle, en belichamen vaak motivationele/emotionele kenmerken. De prevalentie van het gecombineerde type stoornis kan afnemen met de leeftijd, maar de eerstgenoemde kenmerken overheersen in toenemende mate tijdens de adolescentie tot aan de volwassenheid. De wijdverspreide innervatie door het CZS door vezels die serotonine (5-HT) bevatten betekent dat, als oorzaak of gevolg, het waarschijnlijk is dat 5-HT betrokken is waar de functie in deze domeinen verstoord is. Het relatieve succes van de behandeling met catecholaminerge middelen heeft het onderzoek naar de redenen voor de gedeeltelijke respons van de helft van deze patiënten overschaduwd. Dit hoofdstuk suggereert dat een afwijkende 5-HT functie een mogelijke verklaring kan bieden. Het beste bewijs hiervoor ligt in de hoge erfelijkheidsgraad van de aandoening, waarbij verschillende genen met een klein effect bijdragen aan de beschikbaarheid van 5-HT en het metabolisme ervan. De extra-neuronale beschikbaarheid staat onder controle van enzymen die verantwoordelijk zijn voor de synthese van 5-HT, en de verwijdering ervan hangt af van afbraak of heropname. In gevallen van ADHD komen allelen tot expressie die deze beschikbaarheid verstoren; ze kunnen over- of onderexpressief zijn, afhankelijk van het fenotype (bijv. impulsiviteit). Het effect van veranderde niveaus van 5-HT wordt gemedieerd door de expressie van pre- en postsynaptische receptoren van de 5-HT1 en 5-HT2 families. Neuropsychologische en neurofysiologische studies tonen aan dat de beïnvloede processen variëren van perceptie, via aandacht tot motivationeel gestuurd leren en stemming. Hoewel de functie van een hele reeks hersengebieden hierbij betrokken kan zijn, worden de thalamus en de frontale kwabben als potentieel invloedrijke voorbeelden genomen. Het onderzoek op dit gebied staat nog in de kinderschoenen, en veel vermeende interacties (b.v. tussen genen, gen/omgeving, co-morbide problemen, ontwikkeling en motorische functie) moeten nader worden onderzocht.