Cowpoxvirus
Het was bekend dat boeren en mensen die regelmatig met koeien en paarden werkten, tijdens pokkenuitbraken vaak gespaard bleven van de ziekte. Uit onderzoek dat rond 1790 door het Koninklijk Leger werd verricht, bleek dat bereden troepen minder kans hadden om met pokken te worden besmet dan infanterietroepen, en dit is te wijten aan een aanzienlijke blootstelling aan paardenpokkenvirussen, die vergelijkbaar zijn met koepokkenvirussen.
Tussen de jaren 1770 en 1791 hebben ten minste zes personen onafhankelijk van elkaar de mogelijkheid onderzocht om het koepokkenvirus te gebruiken als vaccin tegen pokken bij de mens. Daartoe behoorden de Engelse boer Benjamin Jesty in Dorset, Engeland in 1774 en de Duitse professor Peter Plett in 1791. Jesty entte zijn vrouw en twee jonge kinderen in om hen te beschermen tegen de pokkeninfectie die het gebied teisterde waar zij woonden. Zijn patiënten die het koepokkenvirus hadden opgelopen en daarvan waren hersteld (voornamelijk melkmeisjes), een ziekte die lijkt op maar veel milder is dan menselijke pokken, bleken niet alleen immuun te zijn voor nieuwe gevallen van koepokken, maar ook voor gewone pokken. Door vocht uit laesies van koepokken in schrammen op de huid van gezonde personen te deponeren, kon hij hen immuniseren tegen pokken.
De eer is echter gegeven aan Dr. Jenner, die 22 jaar later zijn eerste inenting verrichtte. Jenner maakte de ontdekking alleen bekend.