Is dit een bol?
Het verschil tussen bollen, knollen, wortelstokken, en andere bol-achtige planten.
De term “bol” verwijst meestal naar een gespecialiseerde groep van vaste planten die jaar na jaar opnieuw verschijnen. Technisch gesproken zijn veel planten die men bollen noemt eigenlijk geen bollen, het zijn knollen, wortelstokken, knollen en knolgewortels. Vanuit een botanisch perspectief, kan het nuttig zijn om de verschillen tussen hen te kennen.
Een echte bol is een samengeperste, ondergrondse stengel die soms een basale plaat wordt genoemd. Hij heeft een gewijzigde bloemknop of ander groeipunt dat omgeven is door gewijzigde, vlezige bladeren die schubben worden genoemd. Een bekend voorbeeld is een ui.
Bollen worden vaak beschreven als tunicate of non-tunicate op basis van hun structuur. Een manteldragende bol heeft een papierachtige buitenste schub, een tunus genaamd, die helpt voorkomen dat de bol uitdroogt. Voorbeelden zijn ui, knoflook, narcis en amaryllis. Een niet-tunicate bol heeft geen papierachtige buitenste laag. In plaats daarvan heeft hij buitenste schubben die sappig zijn en loslaten, waardoor de bol er geschubd uitziet. Een veel voorkomend voorbeeld is de lelie.
Een knol lijkt op een echte bol in die zin dat het een vergrote, ondergrondse stengel is met een basale plaat. Het primaire opslagweefsel is echter de stengel zelf en niet het gemodificeerde bladweefsel. Hij is verticaal georiënteerd en heeft een eindknop bovenaan en okselknoppen langs de stengel. Voorbeelden zijn crocosmia en gladiolus.
Een knol is vergelijkbaar met een knol in die zin dat het een ondergrondse stengel is waarbij het stengelweefsel dient als het primaire opslagweefsel, maar hij heeft geen basale plaat. Een knol heeft veel knoppen aan de oppervlakte die gewoonlijk “ogen” worden genoemd. Aardappel, caladium en oxalis zijn allemaal knollen.
Een wortelstok is een gewijzigde, ondergrondse stengel die uniek is omdat hij horizontaal door de grond groeit. Voorbeelden zijn iris, canna, gember, en bamboe.
Een knolwortel bestaat uit vergroot, vlezig wortelweefsel dat fungeert als het primaire opslagweefsel. Knopen en internodiën ontbreken, en knoppen zijn alleen aanwezig aan het kroon- of stengeleinde van de wortel. Voorbeelden zijn zoete aardappel, cassave en dahlia.
Voor enkele Florida-vriendelijke plantaanbevelingen, zie “Bollen voor Florida.”