Margaret Mead
Cultureel antropologe en schrijfster Margaret Meade (1901-1978) werd geboren in Philadelphia en studeerde in 1923 af aan Barnard College. In 1926 werd ze benoemd tot assistent-conservator etnologie bij het American Museum of Natural History. Ze ondernam twee dozijn reizen naar de Stille Zuidzee om primitieve culturen te bestuderen. In haar boeken, zoals Coming of Age in Samoa (1928), formuleerde Mead haar ideeën over de krachtige effecten van sociale conventie op gedrag, met name bij adolescente meisjes. In 1954 werd Mead benoemd tot professor in de antropologie aan de Columbia University. Ze bleef pleiten voor een versoepeling van de traditionele sekse- en seksuele conventies door middel van lezingen en geschriften.
Margaret Mead’s vroege leven
Mead, die van de studie van primitieve culturen haar eigen culturen bekritiseerde, werd op 16 december 1901 in Philadelphia geboren. Zowel haar vader, Edward Mead, een econoom aan de Wharton School, als haar moeder, Emily Mead, een sociologe van het gezinsleven van immigranten en een feministe, waren toegewijd aan intellectuele prestaties en democratische idealen.
Mead ontdekte haar roeping als student aan het Barnard College in het begin van de jaren 1920 in lessen met Franz Boas, de patriarch van de Amerikaanse antropologie, en in discussies met zijn assistente, Ruth Benedict. Zij leerde dat de studie van primitieve culturen een uniek laboratorium bood voor het onderzoeken van een centrale vraag in het Amerikaanse leven: hoeveel van het menselijk gedrag is universeel, dus vermoedelijk natuurlijk en onveranderlijk, en hoeveel is sociaal bepaald? Onder een volk dat wijd en zijd overtuigd is van de inferioriteit van vrouwen en de onveranderlijkheid van genderrollen, zouden duidelijke antwoorden op deze vraag belangrijke sociale gevolgen kunnen hebben.
Margaret Mead’s Theories: Gender Consciousness and Imprinting
Selecterend de volkeren van de Stille Zuidzee als het brandpunt van haar onderzoek, besteedde Mead de rest van haar leven aan het onderzoeken van de plasticiteit van de menselijke natuur en de veranderlijkheid van sociale gewoonten. In haar eerste studie, Coming of Age in Samoa (1928), stelde zij vast dat Samoaanse kinderen zich relatief gemakkelijk in de volwassen wereld van seksualiteit en werk bewogen, in tegenstelling tot kinderen in de Verenigde Staten, waar hardnekkige Victoriaanse beperkingen op seksueel gedrag en de toenemende scheiding van kinderen van de productieve wereld de jeugd tot een nodeloos moeilijke tijd maakten.
Het diepgewortelde geloof van Westerlingen in aangeboren vrouwelijkheid en mannelijkheid maakte deze problemen alleen maar erger, vervolgde Mead in Sex and Temperament (1935). Mead beschreef de sterk uiteenlopende temperamenten van mannen en vrouwen in verschillende culturen, van de verzorgende mannen van de Arapesh stam tot de gewelddadige vrouwen van de Mundugumor, en beweerde dat sociale conventie, en niet biologie, bepaalt hoe mensen zich gedragen. Zij betrad daarmee het nature-nurture debat aan de kant van de nurture. Mead’s beroemde theorie van inprenting stelde vast dat kinderen leren door te kijken naar het gedrag van volwassenen.
Een decennium later nuanceerde Mead haar nature versus nurture standpunt enigszins in Male and Female (1949), waarin zij de manieren analyseerde waarop het moederschap dient om mannelijke en vrouwelijke rollen in alle samenlevingen te versterken. Niettemin bleef ze de mogelijkheid en wijsheid benadrukken van het weerstaan van traditionele seksestereotypen.
Toen de financiering van haar veldonderzoek in de Stille Zuidzee tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gekort, richtte ze in 1944 het Instituut voor Interculturele Studies op.
Margaret Mead On Motherhood And Sexuality
Tegen de jaren vijftig werd Mead alom beschouwd als een nationaal orakel. Zij was curator van het Museum of Natural History van 1926 tot aan haar dood en vanaf 1954 adjunct professor in de antropologie aan Columbia, maar het grootste deel van haar beroepsleven wijdde zij aan het schrijven en het geven van lezingen. Zij was driemaal gehuwd (met Luther Cressman, Reo Fortune en de antropoloog Gregory Bateson) en moeder van slechts één kind, Mary Catherine Bateson, in een tijd waarin zowel echtscheiding als het krijgen van enig kind ongebruikelijk waren. Desondanks verwierf zij faam als deskundige op het gebied van het gezinsleven en de opvoeding van kinderen. In boeken als Culture and Commitment (1970) en haar autobiografische Blackberry Winter (1972), in tijdschriftartikelen voor Redbook en in haar lezingen probeerde Mead Amerikanen ervan te overtuigen dat het begrijpen van het leven van andere mensen hen kon helpen hun eigen leven te begrijpen, dat een groter gemak met seksualiteit (zowel homoseksueel als heteroseksueel) hen kon verrijken, dat moederschap en carrière samen konden en moesten gaan en dat het opbouwen van ondersteunende netwerken voor het overbelaste kerngezin een groter welzijn voor allen zou brengen.
Margaret Mead’s dood en nalatenschap
Margaret Mead werd in 1976 opgenomen in de National Women’s Hall of Fame. Ze stierf op 15 november 1978 aan alvleesklierkanker en kreeg in 1979 postuum de Presidential Medal of Freedom uitgereikt. Ze verscheen zelfs op een herdenkingspostzegel in 1998. Haar baanbrekende antropologische werk over seksualiteit, cultuur en opvoeding van kinderen is tot op de dag van vandaag invloedrijk.
Margaret Mead Citaten
“Een kleine groep bedachtzame mensen zou de wereld kunnen veranderen. Sterker nog, het is het enige dat dat ooit heeft gedaan.”
“Kinderen moet geleerd worden hoe ze moeten denken, niet wat ze moeten denken.”
“Onthoud altijd dat je absoluut uniek bent. Net als ieder ander.”
“Er is geen beter inzicht in de toekomst dan in te zien…dat als we onze kinderen redden, we onszelf redden.”