Nineteen Eighty-Four by George Orwell
In de flat las een fruitige stem een lijst van cijfers voor die iets te maken hadden met de productie van ruwijzer. De stem kwam van een langwerpige metalen plaat als een doffe spiegel die deel uitmaakte van het oppervlak van de rechtermuur. Winston draaide een schakelaar om en de stem verzonk enigszins, hoewel de woorden nog steeds te onderscheiden waren. Het instrument (het telescoopscherm, heette het) kon worden gedimd, maar er was geen manier om het volledig uit te schakelen. Hij liep naar het raam: een kleine, frêle gestalte, waarvan de magerheid nog werd benadrukt door de blauwe overall die het uniform van de Partij was. Zijn haar was heel blond, zijn gezicht van nature kleurig, zijn huid ruw gemaakt door de grove zeep en de botte scheermesjes en de kou van de winter die net voorbij was.
Buiten, zelfs door de gesloten ruit, zag de wereld er koud uit. Beneden op straat wervelden kleine windwervelingen stof en gescheurd papier in spiralen, en hoewel de zon scheen en de lucht strak blauw was, leek er nergens kleur in te zitten, behalve in de affiches die overal waren opgeplakt. Het gezicht met de zwarte snor staarde vanuit elke indrukwekkende hoek naar beneden. Er was er een op de voorgevel van het huis recht tegenover. BIG BROTHER IS WATCHING YOU, luidde het opschrift, terwijl de donkere ogen diep in die van Winston keken.
Lager op straatniveau wapperde een andere poster, gescheurd op een hoek, grillig in de wind, afwisselend het enkele woord INGSOC bedekkend en onbedekkend. In de verte scheerde een helikopter tussen de daken, zweefde even als een bromvlieg, en vloog toen weer weg met een bochtige vlucht. Het was de politiepatrouille, die voor de ramen van de mensen stond te kijken. Maar de patrouilles deden er niet toe. Alleen de gedachtepolitie was van belang.