Osteoarthritis of the acromioclavicular joint: a review of anatomy, biomechanics, diagnosis, and treatment
Schouderpijn is een frequent voorkomende klacht bij fysiaters. Veel voorkomende pathogenen zijn rotator cuff pathologie, bursitis, biceps tendonitis, en labrale scheuren. Omdat de meeste schouderpijn zijn oorsprong vindt in de subacromiale regio en het glenohumerale gewricht, kunnen de acromioclaviculaire, sternoclaviculaire, en scapulothoracale gewrichten over het hoofd gezien worden. Osteoarthritis van het acromioclaviculaire gewricht is een veel voorkomende bron van schouderpijn die vaak wordt verwaarloosd door clinici en onderzoekers. De juiste diagnose van acromioclaviculaire gewrichtsartrose vereist een grondig lichamelijk onderzoek, een röntgenfoto en een diagnostische injectie met plaatselijke verdoving. De huidige behandelingsmogelijkheden zijn eerder beperkt. De initiële therapieën zijn vergelijkbaar met die voor artrose in andere gewrichten en omvatten orale pijnstillers of ontstekingsremmers en een nadruk op activiteitsaanpassing. Fysiotherapie heeft helaas weinig te bieden, omdat therapeutische oefeningen en bewegingsoefeningen slechts een ondergeschikte rol spelen. Als een diagnostische injectie met plaatselijke verdoving verlichting brengt, kunnen corticosteroïde injecties een rol spelen. Het lijkt erop dat het toedienen van lokale corticosteroïden in het acromioclaviculaire gewricht op korte termijn verlichting van de pijn kan geven. De oordeelkundige toediening van dergelijke injecties blijft controversieel, en de meeste deskundigen zijn het erover eens dat steroïdeninjecties het natuurlijke verloop van de ziekte niet veranderen. Chirurgische opties, gewoonlijk na een minimum van 6 maanden van onsuccesvolle conservatieve behandeling, bestaan uit open of artroscopische distale clavicula resectie.