p404 Dictator
mail: Bill Thayer |
Français |
Italiano |
Help |
Up |
Home |
Ongetekend artikel op pp404-408 van
William Smith, D.C.L., LL.D.:
A Dictionary of Greek and Roman Antiquities, John Murray, Londen, 1875.
DICTA′TOR, een buitengewoon magistraat te Rome. De naam is van Latijnse oorsprong, en het ambt bestond waarschijnlijk al in veel Latijnse steden voordat het in Rome werd ingevoerd (Dionys. V.74). We vinden het in Lanuvium zelfs nog in zeer late tijden (Cic. pro Mil. 10). In Rome werd deze magistraat oorspronkelijk magister populi genoemd en niet dictator, en in de heilige boeken werd hij tot in de laatste tijden altijd met de eerstgenoemde naam aangeduid (Cic. de Rep. I.40,de Leg. III.3,de Fin. III.22; Var. L.L. V.82, ed. Müller; Festus, s.v. optima lex, p198, ed. Müller).
Bij de oprichting van de Romeinse republiek werd het bestuur van de staat toevertrouwd aan twee consuls, opdat de burgers beter beschermd zouden zijn tegen de tirannieke uitoefening van de hoogste macht. Maar men voelde al spoedig aan dat zich omstandigheden konden voordoen waarin het voor de veiligheid van de staat van belang was dat de regering in handen kwam van één persoon, die voor een seizoen de absolute macht bezat, en van wiens beslissingen geen beroep op enig ander orgaan mogelijk was. Zo kwam het dat in 501 v. Chr., negen jaar na de verdrijving van de Tarquins, het dictatorschap (dictatura) werd ingesteld. De naam van de eerste dictator en de directe aanleiding voor zijn benoeming werden door de annalisten verschillend vermeld. De oudste autoriteiten noemen T. Larcius, een van de consuls van dat jaar, als de eerste dictator, maar anderen schreven deze eer toe aan M’. Valerius (Liv. II.18). Livy verklaart (l.c.) dat een geduchte oorlog met de Latijnen tot de benoeming leidde; en hij vond ook in de annalen vermeld dat de consuls van dit jaar ervan verdacht werden tot de partij van de Tarquins te behoren; maar in het laatste geval kon T. Larcius niet een van de consuls zijn geweest. Dionysius vertelt uitvoerig (V.63-70) dat het plebs, dat gebukt ging onder de last van zijn schulden, gebruik maakte van het gevaar van de republiek om verlichting van zijn lijden te krijgen, en weigerde dienst te nemen in het leger, waarna men zijn toevlucht nam tot een dictator om hen tot hun plicht te brengen. Maar omdat Livius geen melding maakt van binnenlandse onlusten in dit jaar, en pas vier jaar later spreekt van onlusten vanwege schulden, mogen we concluderen dat Dionysius in dit geval, zoals in veel andere gevallen, de annalisten in de steek heeft gelaten om een reden aan te voeren die hem bevredigender leek. Het is waar dat de patriciërs vaak gebruik maakten van het dictatorschap als middel om het plebs te onderdrukken; maar het is zeker niet nodig om de eerste instelling van het ambt te zoeken in een andere oorzaak dan de eenvoudige die Livius noemt, namelijk het grote gevaar waarmee de staat werd bedreigd. Moderne geleerden hebben andere redenen voor de instelling van de dictatuur aangegeven, die zo zuiver giswerk zijn en zo weinig inherente waarschijnlijkheid bezitten, dat zij geen weerlegging behoeven. Zo leidt Niebuhr (Hist. of Rome, vol. I. p564) uit het feit dat de Romeinse dictator slechts voor zes maanden werd benoemd, af dat hij zowel aan het hoofd van Rome als van de Latijnse liga stond, en dat een Latijnse dictator de andere zes maanden van het jaar de hoogste macht bezat; maar deze veronderstelling, onafhankelijk van andere overwegingen, wordt tegengesproken door het feit dat in het jaar waarin de dictator voor het eerst werd benoemd, Rome en de Latijnen zich opmaakten voor een oorlog met elkaar. Op dezelfde manier begint Huschke (Verfassung d. Servius Tullius, p516) met de vreemde hypothese, dat het dictatorschap deel uitmaakte van de grondwet van Servius Tullius, en dat er elk decennium een dictator benoemd moest worden om de clavus annalis vast te stellen en de volkstelling te houden.
Volgens de oorspronkelijke wet betreffende de benoeming van een dictator (lex de dictatore creando) kwam niemand voor dit ambt in aanmerking, tenzij hij tevoren consul was geweest (Liv. II.18). Er zijn echter enkele gevallen waarin deze wet niet werd nageleefd (zie b.v. Liv. IV.26,48,VII.24). Wanneer een dictator nodig werd geacht, besloot de senaat in een senatus consultum dat een van de consuls een dictator moest benoemen (dicere); en zonder een voorafgaand decreet van de senaat hadden de consuls niet de bevoegdheid een dictator te benoemen, hoewel in de meeste werken over Romeinse oudheden het tegendeel werd beweerd. In bijna alle gevallen wordt melding gemaakt van een voorafgaand decreet van de senaat (zie b.v. II.30, IV.17,21,23,26,57, VI.2,VII.21,VIII.17,IX.29,X.11,XXII.57); en in enkele gevallen, waarin alleen over de benoeming door de consul wordt gesproken, wordt het senatus consultum waarschijnlijk niet genoemd, eenvoudig omdat het een vanzelfsprekendheid was. Niebuhr veronderstelt inderdaad (Hist. of Rome, vol. I p567) dat de dictator oorspronkelijk door de curiae werd aangesteld, zoals de koningen. Volgens hem stelde de senaat een persoon als dictator voor, die door de curiae werd gekozen en vervolgens door de consul werd afgekondigd (dixit); en na deze afkondiging ontving de nieuw gekozen magistraat het imperium van de curiae. Maar deze verkiezing van de dictator door de curiae wordt slechts ondersteund door twee passages, één van Dionysius en de andere in Festus, die geen van beide overtuigend zijn voor Niebuhr’s opvatting. Dionysius zegt eenvoudig (V.70) dat de dictator iemand moet zijn “die door de senaat wordt voorgedragen en door het volk wordt goedgekeurd” (ἐπιψηφίσθαι), maar dit kan alleen betrekking hebben op de toekenning van het imperium door de curiae. In Festus (p198) lezen we “M. Valerius – qui primus magister a populo creatus est;” maar zelfs als er geen corruptie in deze passage zou zijn, hoeven we alleen maar te begrijpen dat een dictator werd benoemd krachtens een senatus consultum, en hoeven we zeker niet te veronderstellen dat met populus de curiae worden bedoeld: er kan echter nauwelijks enige twijfel over bestaan dat de passage corrupt is, en dat de ware lezing is “qui primus magister populi creatus est.” We kunnen de verkiezing door de curiae dus veilig verwerpen.
De benoeming of proclamatie van de dictator door de consul was echter in alle gevallen noodzakelijk. Zij geschiedde altijd door den consul, waarschijnlijk zonder getuigen, tusschen middernacht en morgen, en met inachtneming van de auspiciën (surgens of oriens nocte silentio dictatorem dicebat, Liv.VIII.23,IX.38,XXIII.22;Dionys. X.11). Het technische woord voor deze voordracht of proclamatie was dicere (zelden creare of facere). De benoeming van de consuls was zo belangrijk, dat de senaat een keer zijn toevlucht nam tot de volkstribunen om de consuls te dwingen een dictator te benoemen, toen zij dat geweigerd hadden (Liv. IV.26); en na de slag bij het meer van Trasimenus, toen alle communicatie met de overlevende consul was afgesneden, voorzag de senaat in de nood door het volk een prodictator te laten kiezen, omdat, zegt Livy, het volk geen dictator kon kiezen (creare), omdat het tot op dat moment nog nooit een dergelijke macht had uitgeoefend(Liv. XXII.8). p406 In dezelfde geest werd het de vraag of de tribuni militum met consulaire macht een dictator konden benoemen, en zij waagden zich daar niet aan voordat de auguren waren geraadpleegd en verklaard hadden dat het mocht (Liv. IV.21). De benoeming van Sulla door een interrex en van Caesar door een praetor was in strijd met alle precedenten en volstrekt onwettig (vgl. Cic. ad Att. IX.15). De senaat schijnt meestal in zijn decreet de naam genoemd te hebben van degene die de consul moest benoemen (Liv. IV.17,21,23,46,VI.2,VII.12,VIII.17,IX.29,X.11,XXII.57); maar dat de consul niet absoluut verplicht was de persoon te benoemen die de senaat genoemd had, blijkt uit de gevallen waarin de consuls personen benoemden die ingingen tegen de wensen van de senaat (Liv.III.12,Epit. 19;Suet. Tib. 2). Het is twijfelachtig welke regel werd aangenomen, of dat er een bestond, om te bepalen wie van de twee consuls de dictator moest benoemen. In één geval lezen we dat de voordracht werd gedaan door de consul die de fasces had (Liv. VIII.12), in een ander dat het lot besliste (IV.26), en in een derde dat het een kwestie van onderlinge overeenstemming was (IV.21). In latere tijden vertrouwde de senaat het ambt gewoonlijk toe aan de consul die het dichtst in de buurt was. De benoeming vond in de regel in Rome plaats; en als de consuls afwezig waren, werd een van hen naar de stad teruggeroepen, wanneer dat mogelijk was (Liv.VII.19,XXIII.22); maar als dat niet mogelijk was, werd een senatus consultum met toestemming voor de benoeming naar de consul gestuurd, die vervolgens de benoeming in het kamp deed (Liv.VII.21,VIII.23,IX.38,XXV.2,XXVII.5). Niettemin bleef de regel gehandhaafd dat de benoeming niet buiten de Ager Romanus kon plaatsvinden, hoewel de betekenis van deze uitdrukking werd uitgebreid tot geheel Italia. Zo verzette de senaat zich in de tweede Punische oorlog tegen de benoeming van een dictator op Sicilië, omdat dit buiten de ager Romanus lag (extra agrum Romanum – eum autem Italia terminari,Liv. XXVII.5).
Oorspronkelijk was de dictator natuurlijk een patriciër. De eerste plebejische dictator was C. Marcius Rutilius, in 356 v. Chr. benoemd door de plebejische consul M. Popillius Laenas(Liv. VII.17).
De redenen, die tot de benoeming van een dictator leidden, eisten dat er slechts één tegelijk mocht zijn. De enige uitzondering op deze regel deed zich voor in 216 v. Chr. na de slag bij Cannae, toen M. Fabius Buteo tot dictator werd benoemd ter vervulling van de vacatures in de senaat, hoewel M. Junius Pera de gewone taken van de dictator vervulde; maar Fabius nam op de dag van zijn benoeming ontslag op grond van het feit dat er geen twee dictators tegelijk konden zijn (Liv. XXIII.22, 23;Plut. Fab. 9). Van de dictators die benoemd werden om de zaken van de staat te behartigen werd gezegd dat zij genomineerd waren rei gerundae causa, of soms seditionis sedandae causa; en aan hen, evenals aan de andere magistraten, werd het imperium verleend door een Lex Curiata (Liv. IX.38, 39;Dionys. V.70). Dictators werden ook dikwijls aangesteld voor een speciaal doel, en dikwijls een van klein belang, waarvan hieronder meer zal worden vermeld. Thans beperken wij ons tot de plichten en bevoegdheden van den dictator rei gerundae causa.
Het dictatorschap was beperkt tot zes maanden (Cic. de Leg. III.3; Liv.III.29,IX.34,XXIII.23; Dionys. V.70,X.25; Dion Cass.XXXVI.34º,XLII.21; Zonar. VII.13), en er komen geen gevallen voor waarin een persoon dit ambt langere tijd bekleedde, want de dictaturen van Sulla en Caesar moeten natuurlijk buiten beschouwing worden gelaten. Integendeel, hoewel een dictator voor zes maanden werd benoemd, legde hij zijn ambt vaak al veel eerder neer, onmiddellijk nadat hij de zaak waarvoor hij was aangesteld had afgehandeld (Liv.III.29,IV.46,VI.29). Zodra de dictator was benoemd, vond een soort schorsing plaats ten aanzien van de consuls en alle andere magistraten, met uitzondering van detribuni plebis. Vaak wordt beweerd dat de plichten en functies van alle gewone magistraten volledig ophielden, en sommige schrijvers zijn zelfs zover gegaan te zeggen dat de consuls aftraden (Polyb. III.87;Cic. de Leg. III.3; Dionys. V.70,72); maar dit is geen correcte manier om de feiten van de zaak weer te geven. De gewone magistraten bleven onder de dictator de taken van hun verschillende ambten vervullen, maar zij waren niet langer onafhankelijke functionarissen, maar onderworpen aan het hogere imperium van de dictator, en in alles verplicht zijn bevelen op te volgen. We zien vaak dat de dictator en de consuls tegelijkertijd aan het hoofd staan van afzonderlijke legers, en onafhankelijk van elkaar oorlog voeren (Liv.II.30,VIII.29); we zien dat de door de dictator geïnde soldaten de eed van trouw aan de consul aflegden (Liv.II.32), en dat de consuls de consulaire comitia konden houden tijdens een dictatorschap (Liv.XXIII.23). Uit dit alles blijkt dat de consuls hun functies niet neerlegden, hoewel zij onderworpen waren aan het imperium van de dictator; en daarom, zodra de dictator aftrad, traden zij onmiddellijk weer in het volle bezit van de consulaire macht.
De superioriteit van de macht van de dictator ten opzichte van die van de consuls bestond hoofdzakelijk in de volgende drie punten – grotere onafhankelijkheid van de senaat, uitgebreidere bevoegdheid om te straffen zonder enig beroep (provocatio) van hun vonnis op het volk, en onverantwoordelijkheid. Aan deze drie punten moet natuurlijk worden toegevoegd dat hij niet gebonden was door een collega. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de dictator gewoonlijk eensgezind met de senaat optrad; maar er wordt uitdrukkelijk gezegd dat in veel gevallen waarin de consuls de medewerking van de senaat nodig hadden, de dictator op eigen verantwoordelijkheid kon handelen (Polyb. III.87). Hoe lang het dictatorschap een magistratus sine provocatione was, is onzeker. Dat er oorspronkelijk geen beroep mogelijk was tegen het vonnis van de dictator is zeker, en daarom droegen de lictors de bijlen in de fasces voor zich uit, zelfs in de stad, als een symbool van hun absolute macht over het leven van de burgers, hoewel bij de wet van Valerianus de bijlen uit de fasces van de consuls waren verdwenen (Liv. II.18,29,III.20; Zonar. VII.13; Dionys. V.70,75; Pompon. de Orig. Jur. § 18). Dat daarna van hun vonnis beroep op het volk openstond, wordt uitdrukkelijk verklaard door Festus, (s.v. optima lex), en men heeft verondersteld dat dit voorrecht werd verleend door de lex Valeria Horatia, aangenomen na de afschaffing van het decemviraat in 449 v. C., die bepaalde “ne quis ullum magistratum sine provocatione crearet” (Liv. III.15). Maar elf jaar later wordt van het dictatorschap gesproken als van een magistratus sine provocatione; en het enige geval in Livy (VIII.33-34) waarin de dictator met provocatio wordt bedreigd, bewijst zeker niet dat dit een wettelijk recht was; want L. Papirius, die toen dictator was, behandelde de provocatio p407 als een inbreuk op de rechten van zijn ambt. We mogen daarom aannemen dat de Lex Valeria Horatia alleen van toepassing was op de gewone magistraturen, en dat de dictatuur geacht werd ervan te zijn vrijgesteld. Of het recht van provocatio naderhand werd verleend, of dat de verklaring in Festus een vergissing is, kan echter niet worden vastgesteld. In verband met de provocatio rijst een andere vraag over de verhouding van de dictatuur tot de tribunen van het plebs. Wij weten dat de tribunen in functie bleven tijdens een dictatuur; maar wij hebben geen reden om aan te nemen dat zij enige controle hadden over een dictator, of zijn handelingen konden belemmeren door hun intercessio of auxilium, zoals zij dat konden in het geval van de consuls. De enkele gevallen die het tegendeel lijken te bewijzen, moeten op een andere manier worden verklaard, zoals Becker heeft aangetoond. Dat de tribunen tijdens een dictatuur als onafhankelijke magistraten in functie bleven, terwijl alle andere magistraten eenvoudigweg de officieren van de dictator werden, is te verklaren uit het feit, dat de lex de dictatore creando werd aangenomen vóór de instelling van het tribunaat van het plebs, en er dus geen melding van maakte, en dat, aangezien een dictator werd benoemd krachtens een senatus consultum, de senaat geen macht had over de tribunen van het plebs, hoewel hij de andere magistraten kon schorsen.
Er is reeds opgemerkt, dat de dictator onverantwoordelijk was, d.w.z. dat hij na zijn aftreden voor geen van zijn ambtshandelingen ter verantwoording kon worden geroepen. Dit wordt uitdrukkelijk verklaard door schrijvers uit de oudheid (Zonar. VII.13, Dionys. V.70,VII.56;Plut. Fab. 3;Apianus, B.C. II.23), en, zelfs als het niet zou zijn verklaard, zou het volgen uit de aard zelf van het dictatorschap. Bovendien is er geen enkel geval bekend waarin een dictator na zijn aftreden ter verantwoording werd geroepen voor misbruik van zijn macht, met uitzondering van Camillus, wiens geval echter zeer bijzonder was (vgl. Becker, Römisch. Alterth. vol. II part II. p172).
Het was ten gevolge van de grote en onverantwoordelijke macht die de dictatuur bezat, dat wij haar dikwijls vergeleken zien met de vorstelijke waardigheid, waarvan zij slechts verschilde doordat zij voor een beperkte tijd werd bekleed (Cic. de Rep. II.32Zonar. VII.13; Dionys. V.70,73; Appianus, B.C. I.99; Tac. Ann. I.1). Er waren echter een paar grenzen aan de macht van de dictator. 1. De belangrijkste was die, welke wij reeds dikwijls hebben vermeld, dat de duur van zijn ambt slechts zes maanden bedroeg. 2. Hij had geen macht over de schatkist, maar kon alleen gebruik maken van het geld dat hem door de senaat werd toegekend (Zonar. VII.13). 3. Hij mocht Italië niet verlaten, omdat hij in dat geval gemakkelijk gevaarlijk voor de republiek zou kunnen worden(Dion Cass. XXXVI.17)º; hoewel het geval van Atilius Calatinus in de eerste Punische oorlog een uitzondering op deze regel vormt(Liv. Epit. 19). 4. Hij mocht te Rome niet te paard rijden, zonder vooraf de toestemming van het volk te hebben verkregen (Liv. XXIII.14; Zonar. VII.13); een voorschrift dat schijnbaar grillig was, maar misschien was aangenomen opdat hij niet te veel gelijkenis zou vertonen met de koningen, die gewoon waren te paard te gaan.
De insignes van de dictatorº waren bijna dezelfde als die van de koningen in vroegere tijden; en van de consuls daarna. In plaats van slechts twaalf lictors, zoals bij de consuls het geval was, werd hij voorafgegaan door vierentwintig die zowel de secures als de fasces droegen. Ook desella curulisandtoga praetexta behoorde tot de dictator (Polyb. III.87;Dionys. X.24;Plut. Fab. 4;Appianus, B. C. I.100;Dion Cass. LIV.1).
De voorgaande uiteenzetting over het dictatorschap heeft meer in het bijzonder betrekking op de dictator rei gerundae causa; maar er werden ook dikwijls dictators aangesteld, vooral wanneer de consuls uit de stad afwezig waren, om bepaalde handelingen te verrichten, die door geen enkele ondergeschikte magistraat konden worden gedaan. Deze dictators hadden niet veel meer dan de naam; en daar zij alleen benoemd waren om een bepaalde taak te vervullen, moesten zij onmiddellijk ontslag nemen, en zij waren niet gerechtigd de macht van hun ambt uit te oefenen met betrekking tot een andere aangelegenheid dan die, waarvoor zij benoemd waren. De gelegenheden, waarin zulke dictators werden benoemd, waren voornamelijk:- 1. Voor het houden van de comitia voor de verkiezingen (comitiorum habendorum causa). 2. Voor het bevestigen van de clavus annalis in de tempel van Jupiter (clavi figendi causa) in tijden van pestilentie of burgerlijke onenigheid, omdat de wet zei dat deze ceremonie moest worden uitgevoerd door de praetor maximus, en na de instelling van het dictatorschap werd deze laatste beschouwd als de hoogste magistratuur in de staat (Liv. VII.3). 3. Voor het aanwijzen van feestdagen (feriarum constituendarum causa) bij het verschijnen van wonderkinderen (Liv. VII.28), en voor het officiëren bij de openbare spelen (ludorum faciendorum causa), waarvan het voorzitterschap toebehoorde aan de consuls of praetors (VIII.40,IX.34). 4. Voor het houden van rechtszittingen (quaestionibus exercendis,IX.36). 5. 5. En een enkele keer, voor het vervullen van vacatures in de senaat (legendo senatui,XXIII.22).
Bij de dictator hoorde altijd een magister equitum, wiens benoeming aan de dictator werd overgelaten, tenzij de senatus consultum, zoals soms het geval was, de naam van de te benoemen persoon had vermeld (Liv.VIII.17,XXII.57). De dictator kon niet zonder een magister equitum zijn, en als deze in de zes maanden van het dictatorschap overleed, moest een ander in zijn plaats worden benoemd. De magister equitum was onderworpen aan het imperium van de dictator, maar bij afwezigheid van zijn meerdere werd hij diens vertegenwoordiger en oefende hij dezelfde bevoegdheden uit als de dictator. In een enkel geval, kort voordat er geen wettelijke dictators meer werden benoemd, werd een magister equitum een imperium toegekend dat gelijk was aan dat van de dictator, zodat er in feite twee dictators waren, maar dit wordt uitdrukkelijk vermeld als een anomalie, die zich nooit eerder had voorgedaan (Polyb. III.103,106). De rang die de magister equitum onder de andere Romeinse magistraten bekleedde, is twijfelachtig. Niebuhr beweert (vol. II p390) “niemand heeft ooit verondersteld dat zijn ambt een curuleambt was;” en als hij gelijk heeft in zijn veronderstelling dat het consulaire tribunaat geen curuleambt was, wordt zijn opvatting verondersteld door het verslag in Livy, dat het imperium van de magister equitum niet als superieur werd beschouwd aan dat van een consulaire tribuun (VI.39). Cicero daarentegen plaatst de magister equitum op één lijn met de praetor (de Leg. III.3); en na de instelling van het praetoraat schijnt men het noodzakelijk geacht te hebben dat degene die tot magister equitum benoemd zou worden, voordien praetor geweest moest zijn, net zoals de dictator, volgens de oude wet, uit de consularia gekozen moest worden (Dion Cass. XLII.21). In een later stadium vinden we dan ook dat de magister equitum de insignes van een praetor had (Dion Cass. XLII.27). De magister equitum was oorspronkelijk, zoals zijn naam aangeeft, de aanvoerder van de ruiterij, terwijl de dictator aan het hoofd stond van de legioenen, de infanterie (Liv. III.27), en de verhouding tussen hen was in dit opzicht gelijk aan die welke bestond tussen de koning en detribunus celerum.
Dictators werden alleen aangesteld zolang de Romeinen oorlogen in Italië moesten voeren. In de eerste Punische oorlog komt een enkel geval voor van de benoeming van een dictator voor het voeren van oorlog buiten Italië (Liv. Epit. 19); maar dit werd nooit herhaald, omdat, zoals reeds is opgemerkt, men vreesde dat een zo grote macht op afstand van Rome gevaarlijk zou kunnen worden. Maar na de slag bij Trasimene in 217 v. C., toen Rome zelf door Hannibal werd bedreigd, nam men opnieuw zijn toevlucht tot een dictator, en Q. Fabius Maximus werd tot het ambt benoemd. In het volgende jaar, 216 v. C., na de slag bij Cannae, werd M. Junius Pera eveneens tot dictator benoemd, maar dit was de laatste keer dat een dictator rei gerundae causa werd aangesteld. Vanaf die tijd werden tot 202 v. C. regelmatig dictators benoemd voor het houden van de verkiezingen, maar vanaf dat jaar verdwijnt het dictatorschap geheel. Na een tijdsverloop van 120 jaar liet Sulla zich in 82 v. Chr. tot dictator benoemen, reipublicae constituendae causa (Vell. Pat. II.28), maar zoals Niebuhr opmerkt, “was de titel slechts een naam, zonder enige grond voor zulk een gebruik in de oude grondwet.” Noch de magistraat (interrex) die hem benoemde, noch de tijd waarvoor hij benoemd werd, noch de omvang noch de uitoefening van zijn macht, was in overeenstemming met de oude wetten en precedenten; en hetzelfde was het geval met het dictatorschap van Caesar. Spoedig na Caesars dood werd het dictatorschap voorgoed afgeschaft door een lex die door de consul Antonius was voorgesteld (Cic. Phil. I.1;Liv. Epit. 116;Dion Cass. LIV.51). De titel werd Augustus wel aangeboden, maar hij weigerde hem resoluut wegens het odium dat eraan verbonden was door de tirannie van Sulla toen hij dictator was (Suet. Aug. 52).
Terwijl het dictatorschap echter was opgeschort, werd, telkens wanneer de omstandigheden van de republiek buitengewone maatregelen vereisten, een substituut daarvoor uitgevonden door de senaat die de consuls met dictatoriale macht belaste. Dit werd gedaan door de bekende formule, Videant or dent operam consules, ne quid respublica detrimenti capiat (cf. Sall. Catil. 29).
(De voorgaande uiteenzetting is grotendeels ontleend aan Becker, Handbuch der Römischen Alterthümer, vol. II deel II. p150, &c.; cf. Niebuhr, Hist. of Rome, vol. I p563, &c.; Göttling, Geschichte der Römisch. Staatsverfassung, p279, &c.).
Thayer’s Note:
aDe dictator die niet ter verantwoording geroepen kan worden … wordt uitdrukkelijk verklaard door …. Plutarch:Nergens is een dergelijke verklaring te vinden in het Leven van Fabius(q.v.).
Voor een veel eenvoudiger samenvatting, zie deze goede pagina op Livius.Org.
Afbeeldingen met randen leiden naar meer informatie. Hoe dikker de rand, hoe meer informatie.(Details hier.) |
||||||
UP TO: | Smith’s Woordenboek: Wetsartikelen |
Smith’s Dictionary |
LacusCurtius |
Home |
||
Een pagina of afbeelding op deze site behoort ALLEEN tot het publieke domein als de URL ervan in totaal één *asterisk heeft. Als de URL twee **asterisks heeft, is het item copyright van iemand anders, en gebruikt met toestemming of fair use. Als de URL er geen heeft, is het item © Bill Thayer. Zie mijn copyright-pagina voor details en contactinformatie. |