PMC

DISCUSSIE

De behandeling van chronische niet-bacteriële prostatitis/chronisch bekkenpijnsyndroom moet worden gebaseerd op inzicht in de pathologie en pathogenetische mechanismen, die tot prostatitis leiden, en in de farmacologische kenmerken van therapeutische middelen. Bovendien is chronische prostatitis de meest frequent verkeerd gediagnosticeerde ziekte in de urologiepraktijk (4). Er bestaan dilemma’s over de juiste manier van kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de subjectieve ongemakken van patiënten, de evaluatie van het therapie-effect, en het vaststellen van correlatie tussen de symptomen van de ziekte en de objectieve status van patiënten. Voor elke patiënt werd aan het begin een som geschat van 0 tot 43, de totale som van de NIH-CPSI-vragenlijst. De totale som bij aanvang varieerde van 15 tot 38, met een mediaan van 23,5. De meest significante verandering werd gevonden in de C+D groep waar de totale som aan het begin tussen 18-38 lag, mediaan 29, en aan het eind van de therapie tussen 5-31, mediaan 16, uitgedrukt in percentage 55,1%. Symptoomscore schaal is een som van punten voor pijn en urineren, en is afgeleid van vragen van 1 tot 6 met de som variërend van 1 tot 31. Aan de hand van de totaalscore worden de patiënten ingedeeld in groepen met milde symptomen, bereik 1-9, matige symptomen 10-18, en ernstige symptomen 19-31. In dit onderzoek waren er 50 (55, 6%) patiënten met ernstige symptomen op het beginpunt, en 40 patiënten (44, 4%) met matige symptomen. Er waren geen patiënten met milde symptomen. Na de therapie hadden 2 patiënten (2, 22%) ernstige symptomen, 61 van hen (67, 7%) hadden matige symptomen, en 17 van hen (34, 4%) waren met milde symptomen. Er is een statistisch significante verandering in de C+D groep en de D groep (p<0,001). Pijn en ongemak, die dominant zijn in de NIH-CPSI vragenlijst, worden beschouwd in relatie tot lokalisatie, intensiteit en frequentie. Bij aanvang was de pijn in de range 7-18, met mediaan 13. Er is statistisch significante verandering in C+D groep en D groep (p<0,001). De meest opvallende verandering was in de C+D groep, bij aanvang was de som van pijn en ongemak 14, en na de therapie 8 (57, 1%). De meest voorkomende lokalisaties van pijn en ongemak waren in de schaamstreek en de regio van de urineblaas, terwijl pijn en ongemak in de top van de penis, onafhankelijk van de plasdaad, niet vaak voorkwamen. 29 (99, 9%) van de patiënten gaven aan pijn of ongemak te voelen in de schaamstreek of in de blaasstreek, terwijl 48 (57, 3%) van hen pijn hadden in de top van de penis, onafhankelijk van de plasdaad. De intensiteit van de pijn varieerde van 1 tot 9, met een mediaan van 6,3. Aan het eind van de behandeling was de intensiteit van de pijn of het ongemak tussen 1 en 7, met een mediaan van 4,6. Na de therapie was er in de groepen C en C+D een statistisch significant verschil in pijnintensiteit voor en na de therapie (p<0, 001). Urinewegsymptomen houden verband met het subjectieve gevoel van de patiënt over urinelozing uit de urineblaas, en de frequentie van het interval van minder dan twee uur tussen twee urinelozingen. De meeste patiënten in de drie onderzochte groepen voelden onvolledige urinelozing, in ongeveer de helft van het totale aantal urininelozingen, terwijl een klein aantal patiënten dat symptoom niet rapporteerden. Na het beëindigen van de therapie werd een significante verandering gevonden in de groepen D en C+D (p<0,001). De behoefte om frequent achtereen te urineren is een ongemak dat gepaard gaat met chronische prostatitis. In de onderzochte groepen D en C+D was er statistisch significante verandering (p<0, 001). De invloed op de kwaliteit van leven moet vanuit verschillende aspecten worden bekeken. In de NIH-CPSI-vragenlijst zijn vragen opgenomen over de mate van ziektesymptomen die de gebruikelijke dagelijkse activiteiten beïnvloeden, en vragen over hoe zij zich voelen over de rest van hun leven met die symptomen door te brengen. Gezien de invloed van de ziektesymptomen op de levenskwaliteit, moet er rekening mee worden gehouden dat deze patiënten, mannen met chronische prostatitis, geneigd zijn hun persoonlijkheidsstructuur te veranderen, en dat zij vaak overdrijven in de onthulling van hun subjectieve ongemak, en dat het vragenlijstrapport over persoonlijke moeilijkheden evenredig is met de symptomen die de moeilijkheden oproepen. Het meest voorkomende antwoord op de vraag naar de verstoring in het uitvoeren van gebruikelijke dagelijkse activiteiten waren “zeker niveau” en “veel”, terwijl slechts één patiënt antwoordde dat hij geen problemen had in het uitvoeren van gebruikelijke dagelijkse activiteiten. Na de therapie werden in beide groepen geen statistische veranderingen gevonden!!! Het effect van prostatitis op de kwaliteit van leven is multifactorieel en de bewering van Boehminghaus dat een eenmaal opgelopen prostatitis levenslang aanhoudt, is niet ver bezijden de waarheid. Uit de eerder vermelde statistische gegevens blijkt duidelijk dat de patiënten gebukt gaan onder hun ziekte en dat de ziekte, ondanks haar goedaardige aard, het psychisch gestel van de patiënten ondermijnt. Deze studie toonde aan dat zelfs de beste therapeutische respons slechts een gedeeltelijk resultaat geeft (55%) en dat verder klinisch en laboratoriumonderzoek noodzakelijk is om tot een optimale diagnostiek en behandeling voor de individuele patiënt te komen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.