Sonnet CXXVII
Aanvullende notities
Van LOVE’S LABOURS LOST.
BER. Mijn ogen zijn dan geen ogen, noch ik Berowne:
O, maar voor mijn liefde, zou dag veranderen in nacht!
Van alle huidskleuren de geruimde soevereiniteit
ontmoet, zoals op een kermis, in haar mooie wang,
waar verschillende waardigheden één waardigheid maken,
waar niets wil dat gebrek zelf zoekt.
Laat me de zwier van alle zachte tongen zien,–
Foei, geschilderde retoriek! O, ze heeft het niet nodig:
Tot koopwaar behoort de lof van de verkoper,
Zij passeert de lof; dan is de lof te kort om te vervagen.
Een verdorde kluizenaar, vijf winters gedragen,
kan er vijftig afschudden, als hij in haar oog kijkt:
Schoonheid vernis de ouderdom, alsof ze pas geboren is,
en geeft de kruk de wieg zijn kindertijd:
O, ’t is de zon die alle dingen doet schijnen.
FERD. Bij de hemel, uw liefde is zwart als ebbenhout.
BER. Is ebbenhout zoals zij? O goddelijk hout.
Een vrouw van zulk hout zou geluk zijn.
als zij niet leert van haar oog te kijken:
Geen gezicht is eerlijk dat niet vol is zo zwart.
FERD. O paradox! Zwart is het kenteken van de hel,
De tint van kerkers en het kostuum van de nacht;
En de kuif van schoonheid wordt de hemelen goed.
BER. Duivels verleiden het snelst, lijkend op geesten van licht.
O, als de wenkbrauwen van mijn vrouwe in het zwart zijn gehuld,
betreurt zij het dat het schilderen en het zich toe-eigenen van het haar
de stippen met een vals voorkomen moeten betoveren;
En daarom is zij geboren om het zwart schoon te maken.
Haar gunst keert de mode der dagen,
Want inheems bloed wordt nu tot schilderen gerekend;
En daarom verft rood, dat ongenade wil vermijden,
zichzelf zwart, om haar voorhoofd na te bootsen.
DUM. Om op haar te lijken zijn schoorsteenvegers zwart.
LON. En sinds haar tijd worden zeelui helder geteld.
FERD. En Ethiopen van hun zoete teint kraken.
DUM. Donker heeft nu geen kaarsen meer nodig, want donker is licht.
BER. Uw meesteressen durven nooit in de regen te komen,
uit angst dat hun kleuren worden weggespoeld.
FER. Het was goed dat de uwe dat deden. Want, heer, om u eerlijk te zeggen, ik zal een mooier gezicht vinden dat vandaag niet gewassen is.
BER. Ik zal haar eerlijkheid bewijzen, of ik praat hier tot de dag des oordeels. LLL.IV.3.228-70.
1. In de oude tijd werd zwart niet als eerlijk beschouwd,
2. Of als het dat wel was, droeg het niet de naam van schoonheid;
3. Maar nu is zwarte schoonheid de opeenvolgende erfgenaam,
4. En schoonheid belasterd met een bastaard schande:
5. Want sinds elke hand de macht van de natuur heeft,
6. het vuile met het valse geleende gezicht van de kunst, heeft schoonheid geen naam, geen heilige tuin, maar wordt ontheiligd, zo niet leeft in ongenade. Daarom zijn de ogen van mijn meesteres ravenzwart.
10. Haar ogen zijn zo gepast, en zij lijken rouwenden.
11 Op zulke die, niet eerlijk geboren, geen schoonheid missen,
12. De schepping met een valse achting. Toch treuren zij over hun wee
14. Dat elke tong zegt dat schoonheid er zo uit moet zien.
De grootste overeenkomst tussen de twee staat in de volgende regels:
O, if in black my lady’s brows be deck’d,
It mourns that painting and usurping hair
ould ravish doters with a false aspect;
And therefore is she born to make black fair.
Haar gunst keert de mode van de dagen,
Want inheems bloed wordt nu tot schilderen gerekend;
Berowne gebruikt de gedachte dat de wenkbrauwen van zijn geliefde zwart zijn omdat zij treurt om hen die bedrogen worden door valse schoonheden die zich met cosmetica tooien. usurperende haren = pruiken. Vergelijk de regels 9-12. En hij merkt op dat het nu mode is geworden om zwart te zijn (d.w.z. een donkere huidskleur, of een donker gezicht). Vergelijk regel 14.