Denkbeeldig publiek
Het verschijnsel komt voort uit egocentrisme en is nauw verwant met een ander onderwerp dat “persoonlijke fabel” wordt genoemd. (Bij persoonlijke fabel gaat het om een gevoel van “ik ben uniek”.) Denkbeeldige toeschouwerseffecten zijn geen neurologische stoornis, maar meer een persoonlijkheids- of ontwikkelingsfase in het leven. Het wordt niet opgewekt door een levensgebeurtenis; het is eerder een deel van het ontwikkelingsproces gedurende de adolescentie. Het is een natuurlijk onderdeel van het proces van het ontwikkelen van een gezond begrip van iemands relatie met de wereld. De meeste mensen zullen uiteindelijk een realistischer perspectief krijgen op de rollen die zij spelen in hun peergroups naarmate zij volwassener worden. Dit natuurlijke ontwikkelingsproces kan leiden tot een hoge mate van paranoia over de vraag of de adolescent in de gaten wordt gehouden, of hij een taak goed uitvoert en of mensen over hem oordelen. Denkbeeldig publiek zal waarschijnlijk ophouden voordat de adolescentie voorbij is, omdat het een groot deel van de persoonlijkheidsontwikkeling uitmaakt. Denkbeeldig publiek kan zo simpel zijn als zich ’s morgens meerdere keren moeten omkleden omdat de adolescent nog steeds een onbevredigend gevoel heeft over zijn/haar uiterlijk, ook al zal hij/zij er hetzelfde uitzien als alle anderen. Het aantal adolescenten dat een imaginair publiekseffect ervaart, kan niet met enige vorm van statistiek worden beschreven omdat een imaginair publiek bij alle adolescenten wordt ervaren.
Volgens Jean Piaget, een Zwitserse ontwikkelingspsycholoog die bekend staat om zijn epistemologische studies met kinderen, ervaart ieder kind imaginair publiek tijdens het preoperationele stadium van de ontwikkeling. Hij stelde ook dat kinderen dit stadium op 7-jarige leeftijd zullen ontgroeien, maar zoals we nu weten duurt dit stadium veel langer dan dat. Piaget zei ook dat denkbeeldig publiek ontstaat omdat jonge kinderen geloven dat anderen zien wat zij zien, weten wat zij weten, horen wat zij horen, en voelen wat zij voelen. De mate waarin adolescenten een denkbeeldig publiek ervaren, varieert echter van kind tot kind. Sommige kinderen worden als meer “egocentrisch” beschouwd dan andere en ervaren meer een extreem denkbeeldig publiek of hebben meer een uitgewerkt persoonlijk fabel. Daarom hechten kinderen dan onbewust meer waarde aan het idee dat iedereen zich te allen tijde bekommert om wat zij aan het doen zijn. Dit is heel gebruikelijk bij adolescenten tijdens dit ontwikkelingsniveau, omdat het kind door Erik Erikson’s identiteit versus identiteitsverwarring gaat.
Het kind worstelt om zijn identiteit te achterhalen en congruente waarden, overtuigingen, moraal, politieke opvattingen en religieuze opvattingen te formuleren. Dus, bovenop het ervaren van een identiteitsmoratorium waarin ze verschillende identiteiten aan het verkennen zijn, hebben kinderen het gevoel dat ze constant in de gaten worden gehouden of geëvalueerd door de mensen om hen heen. Dit leidt tot intense druk die op het kind wordt uitgeoefend en kan ook het latere gevoel van eigenwaarde beïnvloeden.