Genen en bloedgroep
Bloedplasma zit vol met eiwitten die antilichamen worden genoemd. Het lichaam produceert een grote verscheidenheid aan antilichamen die vreemde moleculen die vanuit de buitenwereld kunnen binnendringen, herkennen en aanvallen. Het plasma van een persoon bevat geen antilichamen die zich binden aan moleculen die deel uitmaken van zijn of haar eigen lichaam.
Bij het uitvoeren van een bloedtransfusie is het belangrijk om het bloedtype van de donor en dat van de ontvanger zorgvuldig op elkaar af te stemmen. Als de bloedcellen van de donor andere oppervlaktemoleculen hebben dan die van de ontvanger, herkennen antilichamen in het bloed van de ontvanger het donorbloed als vreemd. Dit leidt tot een immuunreactie die bloedstolling tot gevolg heeft. Als de bloedcellen van de donor dezelfde oppervlaktemoleculen hebben als die van de ontvanger, zal het lichaam van de ontvanger ze niet als vreemd beschouwen en geen immuunreactie opwekken.
Er zijn twee speciale bloedgroepen als het gaat om bloedtransfusies. Mensen met bloedgroep Oblood zijn universele donors, omdat er zich op het oppervlak van de rode bloedcellen geen moleculen bevinden die een immuunreactie kunnen opwekken. Mensen met bloedgroep AB zijn universele ontvangers, omdat zij geen antilichamen hebben die de oppervlaktemoleculen van bloedgroep A of B herkennen.
Note: Bloedcellen zijn bedekt met een verscheidenheid van oppervlaktemoleculen. Voor de eenvoud worden hier alleen de oppervlaktemoleculen van type A en B getoond.