Protisten

De witte kliffen van Dover zijn samengesteld uit een verscheidenheid aan fossiele schelpen van protisten, waaronder coccolithoforen (een soort algen) en foraminiferanen. Hun vormingsproces heeft miljoenen jaren geduurd: Nadat deze protisten waren gestorven, werden hun schelpen op de bodem van de oceaan afgezet in een fijne grijze modder; na verloop van tijd werd de modder samengeperst door laag na laag afgezet sediment erboven. Na nog meer tijd werd de modder hard en vormde zich een soort kalksteen die wij krijt noemen. Uiteindelijk legden geologische processen, zoals de opheffing van het land en erosie door water of ijs, de witte kalksteen bloot.

Protisten verplaatsen zich op verschillende manieren. Omdat ze uitsluitend in aquatische of zeer vochtige milieus worden aangetroffen, hebben ze bepaalde aanhangsels nodig om beweeglijk te blijven. Twee van de meest voorkomende manieren zijn met flagellen en trilharen, die beide door cellen worden gebruikt om zich door een waterige omgeving te bewegen. Cilia bewegen heen en weer, terwijl flagella een zweepachtige beweging maken, die in dezelfde richting beweegt als de as van de cel. (Voor meer informatie over flagellen en cilia, zie het hoofdstuk “Cellular Basics.”) Andere protisten gebruiken pseudopods (of “valse voeten”) om zich voort te bewegen, en dat zijn grote, kwabvormige verlengstukken van het organisme.

Maar let op: niet alle protisten bewegen. Sommige zijn sessiel-vastgehecht met behulp van bepaalde structuren (meestal stengels) die zich aan een substraat hechten. En sommige protisten zijn zowel sessiel als mobiel; zo hebben veel bruinwieren vrij zwevend sperma, terwijl volwassen algen aan rots of ander substraat vastzitten – en dus niet mobiel zijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.