Spartacus Educational
Lee J. Cobb werd op 8 december 1911 in New York geboren. Hij studeerde aan de New York University voordat hij in 1935 bij het Group Theatre ging werken, waar hij samen met Elia Kazan optrad in Waiting for Lefty, het zeer succesvolle toneelstuk van Clifford Odets. Hij maakte zijn filmdebuut in The Vanishing Shadow (1934). Daarna volgden North of the Rio Grande (1937), Ali Baba Goes to Town (1937) en Golden Boy (1938).
Cobb werd een gevestigde filmster en verscheen in The Song of Bernadette (1943), Winged Victory (1944), Anna and the King of Siam (1946)
Johnny O’Clock (1947), Boomerang! (1947) en Captain from Castile (1947).
In 1947 speelde Cobb de hoofdrol van Willy Loman in Death Of A Salesman, een toneelstuk geschreven door Arthur Miller en geregisseerd door Elia Kazan. Het stuk ging in première in het Morosco Theater op 10 februari 1949. Mildred Dunnock (Linda), Arthur Kennedy (Biff) en Cameron Mitchell (Happy) speelden ook mee.
Death Of A Salesman speelde 742 voorstellingen en won de Tony Award voor beste toneelstuk, bijrol, auteur, producent en regisseur. Het won ook de Pulitzer Prize for Drama en de New York Drama Critics’ Circle Award voor Beste Toneelstuk. Arthur Miller was zelf zeer kritisch over het stuk: “Ik wist toen niets van Brecht of van enige andere theorie over theatrale distantie: Ik vond gewoon dat er te veel identificatie met Willy was, te veel geween, en dat de ironie van het stuk werd gedimd door al deze empathie.”
In 1947 begon het House of Un-American Activities Committee (HUAC) een onderzoek naar de Hollywood Motion Picture Industry. De HUAC ondervroeg 41 mensen die in Hollywood werkten. Deze mensen waren vrijwillig aanwezig en werden bekend als “vriendelijke getuigen”. Tijdens hun ondervragingen noemden zij verschillende mensen die zij beschuldigden van linkse denkbeelden.
Een van hen, Bertolt Brecht, een geëmigreerde toneelschrijver, getuigde en vertrok vervolgens naar Oost-Duitsland. Tien anderen: Herbert Biberman, Lester Cole, Albert Maltz, Adrian Scott, Samuel Ornitz,, Dalton Trumbo, Edward Dmytryk, Ring Lardner Jr., John Howard Lawson en Alvah Bessie weigerden vragen te beantwoorden.
Bekend als de Hollywood Tien, beweerden zij dat het 1e Amendement van de grondwet van de Verenigde Staten hen het recht gaf dit te doen. Het House of Un-American Activities Committee en de hoven van beroep waren het daar niet mee eens en allen werden schuldig bevonden aan minachting van het congres en ieder werd veroordeeld tot tussen de zes en twaalf maanden gevangenisstraf.
Anderen die voor de HUAC werden opgeroepen, waren wel bereid te getuigen en Cobb werd in 1951 door Larry Parks genoemd. Twee jaar lang weigerde hij te verschijnen, maar in 1953 veranderde hij van gedachten en noemde twintig mensen als voormalige leden van de Communistische Partij. Hij legde later uit waarom: “De HUAC deed een deal met mij. Ik was behoorlijk versleten. Ik had geen geld. Ik kon niet lenen. Ik had de uitgaven om voor de kinderen te zorgen. Waarom onderga ik dit voor mijn dierbaren? Als het het waard is om voor te sterven, en ik ben net zo idealistisch als de volgende kerel. Maar ik besloot dat het niet de moeite waard was om voor te sterven, en als dit gebaar de manier was om uit de gevangenis te komen, dan zou ik het doen. Ik moest weer inzetbaar zijn.”
Arthur Miller, die weigerde te getuigen tegen vroegere vrienden herinnerde zich: “Ik kon het niet helpen te denken aan Lee Cobb, mijn eerste Willy Loman, als meer een zielig slachtoffer dan een schurk, een grote blunderende acteur die alleen maar wilde acteren, zich nooit voor heldenmoed had ingezet, en een van de beste bewijzen was die ik kende van de zinloze brutaliteit van het Comité jegens artiesten. Lee, zo politiek als mijn voet, was gewoon nog een stofvlek die was meegesleurd in de jaren dertig idealisering van de Sovjets, die de ontgoocheling van de Depressie in het hele Westen had teweeggebracht.”
Nadat Cobb had getuigd voor het House of Un-American Activities Committee was hij vrij om terug te keren naar het acteren in Hollywood. Hij werkte met Elia Kazan en Budd Schulberg, twee anderen die namen noemden, aan de Academy Award winnende film, On the Waterfront (1954).
Andere films van Cobb zijn The Left Hand of God (1955), The Man in the Gray Flannel Suit (1956), Twelve Angry Men (1957), The Three Faces of Eve (1957), The Brothers Karamazov (1958), Exodus (1960), How the West Was Won (1962), Coogan’s Bluff (1968) en The Exorcist (1973).
Lee J. Cobb overleed op 11 februari 1976, in zijn huis in Woodland Hills, Californië.