Wat zijn de verschillende groepen prokinetische middelen en hoe werken ze?
Wat zijn de verschillende groepen prokinetica, en hoe werken ze?
J. Behar (Providence)
Zij worden gedefinieerd als geneesmiddelen die de peristaltiek op gang brengen of versterken en het bolustransport vergemakkelijken. Deze geneesmiddelen werken voornamelijk via darmneuronen, aangezien peristaltiek gebaseerd is op neurale reflexen. Zij verbeteren ook de sfincterische functie door de rustdruk te verhogen. Geneesmiddelen die rechtstreeks inwerken op de gladde spieren, zoals bethanechol (cholinerge stof), zetten de peristaltiek niet in werking en kunnen het transport van de bolus vergemakkelijken door de kracht of de amplitude van bestaande peristaltische contracties te vergroten. Om onbekende redenen lijken hun therapeutische effecten meer effect te hebben op de motiliteit van de slokdarm en de maag dan in de dunne darm en het colon. Deze prokinetische geneesmiddelen stimuleren de slokdarmklaring en maaglediging en verhogen de druk in rust van de onderste slokdarmsfincter.
Er zijn drie soorten prokinetische geneesmiddelen beschikbaar:
1) Dopamine-antagonisten, zoals metoclopramide en domperidon. Zij worden als zodanig geclassificeerd omdat zij de werking van dopamine in het centrale zenuwstelsel en in de chemoreceptorzone blokkeren. Door deze laatste werking zijn zij doeltreffende anti-emetica. Zij stimuleren de peristaltiek door het vrijkomen van acetylcholine, aangezien hun werking wordt tegengegaan door atropine, een muscarine-blokker. Ongeveer 20% van de met metoclopramide behandelde patiënten klaagt echter over bijwerkingen en daarom wordt het gebruik ervan beperkt tot patiënten met hypomotiliteitsstoornissen die gepaard gaan met misselijkheid.
2) De gesubstitueerde benzamiden zoals cisapride en mosapride schijnen acetylcholine vrij te maken door in te werken op 5HT4-receptoren. Hun werking wordt ook geblokkeerd door atropine. Zij worden gebruikt bij de behandeling van milde tot matige gastro-oesofageale reflux, gastroparese en sommige vormen van pseudo-obstructie. De bijwerkingen zijn mild en komen betrekkelijk weinig voor.
3) Motiliden zoals erytromycine, die de peristaltiek versterken door in te werken op motilinereceptoren of door motiline vrij te maken. Hun werking lijkt te worden gemedieerd door acetylcholine, aangezien zij ook worden geblokkeerd door atropine.
Dus een effectieve behandeling van gastro-intestinale hypomotiliteitsstoornissen met deze geneesmiddelen vereist de aanwezigheid van een zekere mate van neurale en spierfunctie.