Wetenschappelijke theorie
Wetenschappelijke theorie, systematische ideële structuur van brede strekking, bedacht door de menselijke verbeelding, die een familie van empirische (ervarings)wetten omvat met betrekking tot regelmatigheden die bestaan in objecten en gebeurtenissen, zowel waargenomen als verondersteld. Een wetenschappelijke theorie is een structuur die door deze wetten wordt gesuggereerd en is bedacht om deze op wetenschappelijk rationele wijze te verklaren.
In een poging objecten en gebeurtenissen te verklaren, maakt de wetenschapper gebruik van (1) zorgvuldige observatie of experimenten, (2) verslagen van regelmatigheden, en (3) systematische verklarende schema’s (theorieën). De verklaringen van regelmatigheden kunnen, indien zij nauwkeurig zijn, worden opgevat als empirische wetten die voortdurende relaties uitdrukken tussen de waargenomen voorwerpen of kenmerken. Wanneer empirische wetten dus de nieuwsgierigheid kunnen bevredigen door een ordelijkheid in het gedrag van voorwerpen of gebeurtenissen aan het licht te brengen, kan de wetenschapper een systematisch schema, of wetenschappelijke theorie, opstellen om een aanvaarde verklaring te geven van het waarom van deze wetten.
Empirische wetten en wetenschappelijke theorieën verschillen op verschillende manieren. In een wet zijn redelijk duidelijke waarnemingsregels beschikbaar om de betekenis van elk van de termen te bepalen; een wet kan dus worden getest door de objecten en eigenschappen waarnaar deze termen verwijzen zorgvuldig waar te nemen. Zij worden immers in eerste instantie geformuleerd door te generaliseren of te schematiseren op basis van waargenomen relaties. In het geval van wetenschappelijke theorieën verwijzen sommige termen echter vaak naar objecten of gebeurtenissen die niet worden waargenomen. Het is dus duidelijk dat theorieën fantasierijke constructies van de menselijke geest zijn – het resultaat van filosofische en esthetische oordelen en van waarneming – want zij worden alleen gesuggereerd door waargenomen informatie en niet inductief gegeneraliseerd op grond daarvan. Bovendien kunnen theorieën gewoonlijk niet op dezelfde gronden worden getoetst en aanvaard als wetten. Terwijl een empirische wet een samenbindend verband tussen een kleine selectie van waarneembare grootheden uitdrukt, hebben wetenschappelijke theorieën een veel groter bereik, verklaren zij een verscheidenheid van dergelijke wetten en voorspellen zij andere die nog niet ontdekt zijn.
Een theorie kan worden gekarakteriseerd als een postulatief systeem (een verzameling premissen) waaruit empirische wetten als stellingen zijn af te leiden. Zij kan dus een abstracte logische vorm hebben, met axioma’s, formuleringsregels en regels om uit de axioma’s af te leiden, alsmede definities voor de empirische interpretatie van haar symbolen. In de praktijk worden theorieën echter zelden zo zorgvuldig gestructureerd.