Akkoorden van Helsinki

BIBLIOGRAPHY

De akkoorden van Helsinki (of zoals ze formeel heten, de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa) werden op 1 augustus 1975 ondertekend. De Akkoorden van Helsinki vormden de bekroning van een proces dat zijn oorsprong had in de jaren vijftig, toen de toenmalige Sovjet-Unie een campagne begon voor de oprichting van een Europese regionale veiligheidsconferentie. In mei 1969 bood de regering van Finland Helsinki aan als plaats voor een dergelijke conferentie. In november 1972 begonnen de vertegenwoordigers van drieëndertig Europese staten samen met de Verenigde Staten en Canada besprekingen over het opzetten van het kader voor een dergelijke pan-Europese veiligheidsconferentie. Op 1 augustus 1975 ondertekenden de leiders van deze vijfendertig staten de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa.

De Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa is een politiek bindende overeenkomst die vier delen of “mandjes”, zoals ze gewoonlijk worden genoemd, bevat. De eerste groep omvat een verklaring over de beginselen die ten grondslag liggen aan de betrekkingen tussen de staten die aan de overeenkomst deelnemen. Deze omvatten de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. De tweede mand gaat over samenwerking op economisch, wetenschappelijk en milieugebied. Het derde mandje heeft betrekking op kwesties zoals het vrije verkeer van personen en de vrijheid van informatie. Samen staan mandje drie en beginsel 7 van mandje één bekend als de “menselijke dimensie” van de Akkoorden van Helsinki. Het vierde mandje heeft betrekking op het follow-upproces na de conferentie. De voornaamste taken van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) waren conflictpreventie, vroegtijdige waarschuwing en rehabilitatie na conflicten.

Na de Conferentie van Helsinki werd een reeks vervolgconferenties gehouden in Belgrado (1977-1978), Madrid (1980-1983), Wenen (1986-1989), en Helsinki (1992). Deze conferenties leidden tot vele wijzigingen in de aard en de reikwijdte van de CVSE. De CVSE, zoals zij in haar openingsfase van 1975 tot 1994 bekend stond, was geen formele internationale instelling. Het ontbreken van formele structuren bleek in de periode van de Koude Oorlog een voordeel in haar primaire rol als doorgeefluik tussen het Westen en het Oostblok. Door haar vloeiende diplomatieke samenstelling trachtte zij in de periode vóór het uiteenvallen van de Sovjet-Unie conflicten tussen de westerse en oosterse mogendheden te voorkomen en de politieke kloof tussen beide blokken te verkleinen. In de periode na de Slotakte van 1975 werden in het Sovjetblok veel op Helsinki gebaseerde NGO’s op het gebied van de mensenrechten opgericht. Hoewel zij in hun eigen land werden vervolgd, droegen deze groepen ertoe bij dat schendingen van de mensenrechten in het Oostblok aan het licht kwamen. Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de oorlog in het voormalige Joegoslavië dwongen de CVSE ertoe haar rol in de nieuwe wereldorde te heroverwegen. De reactie van de CVSE op de veranderde wereldsituatie zou uiteindelijk leiden tot haar omvorming van een diplomatiek proces tot een geformaliseerde internationale organisatie.

In 1989 werd in het slotdocument van de vervolgvergadering van de CVSE in Wenen een verdere dimensie toegevoegd aan de bescherming van de mensenrechten in de vorm van een controleproces in vier fasen. Dit proces, dat informeel bekend staat als het “mechanisme van de menselijke dimensie”, had betrekking op vraagstukken in verband met de menselijke dimensie van de Akkoorden van Helsinki. In de eerste fase van dit monitoringproces zou informatie worden uitgewisseld via diplomatieke kanalen. In de tweede fase zouden bilaterale bijeenkomsten met andere deelnemende staten worden gehouden en zou van hen worden verlangd dat zij vragen over specifieke mensenrechtenkwesties uitwisselen. In de derde fase zou elke staat relevante gevallen onder de aandacht van andere deelnemende staten kunnen brengen. In de laatste fase kunnen de deelnemende staten relevante kwesties aan de orde stellen tijdens de conferentie van de menselijke dimensie van de CVSE en tijdens de vervolgvergaderingen van de CVSE. Van dit mechanisme werd in 1989 zeventig maal gebruik gemaakt tijdens de gebeurtenissen die leidden tot het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.

In 1990 bracht het slotdocument van de bijeenkomst in Kopenhagen van de Menselijke Dimensie van de CVSE verdere wijzigingen in het functioneren van de CVSE in het tijdperk na de Koude Oorlog. In het document van Kopenhagen gaven de deelnemende staten uiting aan hun overtuiging dat bij de totstandbrenging van een nieuwe democratische orde in Oost-Europa ten volle rekening diende te worden gehouden met de waarden van de pluralistische democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten. Belangrijk was de opmerking dat de deelnemende Staten hun verplichtingen jegens de CVSE niet zouden nakomen indien zij een niet-democratisch politiek systeem zouden opzetten. In het document van Kopenhagen werd bijzondere nadruk gelegd op taalkundige, culturele en godsdienstige rechten, waarbij werd opgemerkt dat vraagstukken in verband met nationale minderheden alleen kunnen worden opgelost binnen een democratisch politiek kader dat gebaseerd is op de rechtsstaat en met een onafhankelijke rechterlijke macht. Het document bevatte ook aanbevelingen ter verbetering van de uitvoering van de verbintenissen die in de menselijke dimensie van de akkoorden van Helsinki zijn aangegaan. Zo werd onder meer aanbevolen onafhankelijke deskundigen in te zetten om potentiële conflictsituaties ter plaatse te onderzoeken.

Op 21 november 1990 ondertekenden de staatshoofden en regeringsleiders van de deelnemende CVSE-landen het Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa. In het Handvest werd overeengekomen dat de staten zouden samenwerken en elkaar zouden steunen met het doel de democratische verworvenheden in het voormalige Sovjetblok “onomkeerbaar” te maken. Het handvest bracht institutionele en structurele veranderingen aan in de CVSE en leidde uiteindelijk tot de oprichting van nieuwe structuren en posten binnen de organisatie, namelijk de secretaris-generaal, de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden, een Parlementaire Vergadering, een Ministeriële Raad (bestaande uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de deelnemende staten), de Permanente Raad, de fungerend voorzitter (dit is een roulerend ambt dat beurtelings wordt bekleed door de minister van Buitenlandse Zaken van elke deelnemende staat), en de start van regelmatige topbijeenkomsten van staatshoofden of regeringsleiders van deelnemende staten.

Op de vergadering van de menselijke dimensie van de CVSE in Moskou op 3 oktober 1991 werd het controlemechanisme (“het mechanisme van de menselijke dimensie”) dat in het slotdocument van de vervolgconferentie van Wenen van 1989 was vastgesteld, gewijzigd om een mechanisme in vijf stappen in te stellen voor het zenden van rapporteurs om schendingen van de mensenrechten in deelnemende staten te onderzoeken. Het “Moskou-mechanisme” maakte het voor een groep deelnemende staten mogelijk een missie naar een andere deelnemende staat te zenden, zelfs indien deze daarmee niet instemde. Dit beginsel staat bekend als “consensus minus de partij in kwestie” of “consenus minus één”. Rapporteurs die op dergelijke missies worden gestuurd, worden in staat gesteld de oplossing van een bepaald probleem in verband met de menselijke dimensie van de CVSE te vergemakkelijken. Het beginsel “consensus min één” werd formeel aangenomen in het Document van Praag over de verdere ontwikkeling van de instellingen en structuren van de CVSE, dat werd opgesteld tijdens de tweede vergadering van de Raad van Ministers van de CVSE in januari 1992. Dit stelde de Raad van Ministers in staat formele sancties vast te stellen tegen deelnemende staten die geacht werden hun verplichtingen op het gebied van de mensenrechten niet na te komen. Deze onderzoeksprocedure werd bijvoorbeeld gebruikt in verband met het onderzoek naar aanvallen op ongewapende burgers in Bosnië en Kroatië. Als gevolg van deze interventies besloot de CVSE het praktisch logge Moskou-mechanisme te wijzigen ten gunste van het instellen van ad hoc-missies die “missies van lange duur” zouden worden genoemd.”

De vierde vervolgvergadering van de CVSE werd in 1992 in Helsinki gehouden (bekend als Helsinki II). De kwestie van de rol van de CVSE in het post-communistische Europa stond hoog op de agenda. In het slotdocument van de Helsinki II-conferentie werd gewezen op de gevaren van agressief nationalisme, vreemdelingenhaat, etnische conflicten en schendingen van de mensenrechten in de nieuwe post-Sovjetstaten en werd een aantal mechanismen voor conflictpreventie in het leven geroepen. Het belangrijkste daarvan was de formele instelling van het ambt van Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden. Deze post werd in het leven geroepen met het doel druk uit te oefenen op staten om zowel hun individuele als hun collectieve rechten te verbeteren. De Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden treedt op als bemiddelaar bij geschillen tussen nationale minderheidsgroepen die kunnen uitgroeien tot conflicten binnen het gebied dat door de CVSE wordt bestreken. Helsinki II betekende een belangrijke ontwikkeling in de geschiedenis van de CVSE. De CVSE veranderde van een diplomatiek proces in een formele internationale organisatie. In 1995 werd de CVSE officieel omgedoopt tot de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE). Het is nu de grootste regionale veiligheidsorganisatie ter wereld, die vijfenvijftig staten onder haar leden telt.

Zie ookBosnië-Herzegovina; Kroatië; Sovjet-Unie.

BIBLIOGRAFIE

Bloed, Arie, red. Van Helsinki tot Wenen: basisdocumenten van het Helsinki-proces. Dordrecht, Nederland, en Boston, 1990.

–. De uitdagingen van verandering: De Top van Helsinki van de CVSE en de nasleep ervan. Dordrecht, Nederland, en Boston, 1994.

Bloed, Arie, en Pieter Van Dijk, eds. Essays over de rechten van de mens in het Helsinki-proces. Dordrecht, Nederland, en Boston, 1985.

Heraclides, Alexis. Helsinki II en de nasleep ervan: The Making of the CSCE into an International Organization. New York, 1993.

–. Veiligheid en samenwerking in Europa: The Human Dimension, 1972-1992. Londen en Portland, Ore., 1993.

Kovacs, Laszlo. “De OVSE: Present and Future Challenges.” Helsinki Monitor 6, no. 3 (1995): 7-10.

Maresca, John M. Naar Helsinki: De Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa, 1973-1975. Durham, N.C., 1985.

Russell, Harold S. “The Helsinki Declaration: Brobdingnag or Lilliput?” American Journal of International Law 70, no. 2 (1976): 242-272.

Thomas, Daniel C. The Helsinki Effect: International Norms, Human Rights, and the Demise of Communism. Princeton, N.J., 2001.

Patrick Hanafin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.