Louis Botha
Louis Botha, (geboren 27 sept. 1862, nabij Greytown, Natal -gestorven 27 aug. 1919, Pretoria, S.Af.), militair en staatsman die de eerste premier was van de Unie van Zuid-Afrika (1910-19) en een fervent voorstander van een politiek van verzoening tussen Boeren en Britten, alsmede van beperking van de politieke rechten van zwarte Zuid-Afrikanen.
Als zoon van een voortrekker (pionierskolonist van de Boeren in het binnenland) groeide hij op in de Oranje Vrijstaat, waar hij zijn enige formele opleiding kreeg op een Duitse missieschool. In 1884 hielp hij bij de oprichting van de Nieuwe Republiek in het district Vryheid in Zoeloeland (nu het noorden van KwaZulu-Natal). Daar kocht hij een boerderij en trouwde met Annie Emmett, kleindochter van een Ierse patriot. Toen de Nieuwe Republiek in 1888 deel ging uitmaken van de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal), werd Botha politiek actief en bekleedde hij een aantal posten voordat hij in 1897 in de Volksraad (het parlement) werd gekozen. Daar koos hij de kant van de gematigden tegen het vijandige beleid van president Paul Kruger jegens de Uitlanders (niet-Boeren, meestal Engelse kolonisten).
De toenemende spanningen tussen Groot-Brittannië en de Boerenrepublieken leidden tot het uitbreken van de Zuid-Afrikaanse Oorlog in 1899. Botha klom snel op in het Boerenleger en kreeg het bevel over de zuidelijke troepenmacht die Ladysmith belegerde. In een hinderlaag nam hij een pantsertrein gevangen; Winston Churchill bevond zich onder de gevangenen. Toen Piet Joubert, de commandant-generaal van de Transvaalse strijdkrachten, in maart 1900 overleed, werd Botha aangewezen om hem op te volgen. Ondanks zijn talent als generaal, kon hij de overweldigende aantallen Britse versterkingen niet tegenhouden. Na de overgave van een groot Boerenleger bij Paardeberg en de val van Pretoria, organiseerde Botha een guerrillacampagne, maar Groot-Brittannië dwong hem uiteindelijk te onderhandelen. Hij was een van de ondertekenaars van de Vrede van Vereeniging (31 mei 1902).
Na de oorlog keerde Botha terug in de politiek en hielp in 1904 bij de oprichting van een nieuwe partij in Transvaal, Het Volk. Toen Het Volk de Transvaalse verkiezingen van februari 1907 won, werd Botha minister-president. Botha en zijn collega Jan Smuts, die blijk gaven van politiek realisme, bagatelliseerden het behartigen van Afrikaner (Boeren) belangen en legden de nadruk op verzoening met Groot-Brittannië. De Nationale Conventie van 1910 koos Botha als de eerste premier van de Unie van Zuid-Afrika (voorloper van de Republiek Zuid-Afrika), die de Britse koloniën (de Kaap en Natal) en de voormalige Boerenrepublieken (Oranje Vrijstaat en Transvaal) samenvoegde tot één politieke entiteit. Botha was fel gekant tegen de toekenning van politieke rechten (hetzij stemrecht, hetzij verkiesbaarheid als parlementslid) aan zwarte Zuid-Afrikanen. Hij speelde dus een belangrijke rol bij het ontstaan van de problemen rond het politieke recht van de meerderheid en de minderheidsheerschappij in het 20e-eeuwse Zuid-Afrika.
Tijdens zijn functie als premier richtte Botha in 1911 de Zuid-Afrikaanse Partij op. Botha voerde een subtiel beleid van verzoening tussen de blanken (Britten en Boeren) en meer autonomie voor Zuid-Afrika. De belangrijkste maatregel van zijn regering was de Natives’ Land Act van 1913, waarbij land in de gehele Unie werd gesegregeerd, de basis werd gelegd voor een systeem van “inheemse reservaten” voor zwarte Zuidafrikanen, en een begin werd gemaakt met het beleid van “instroomcontrole” om hun toegang tot de steden te beperken. Botha’s beleid van blanke verzoening lokte verzet uit van extremistische Afrikaner groepen onder leiding van J.B.M. Hertzog, die begin 1914 de Nationale Partij oprichtte. Botha’s steun aan Groot-Brittannië na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 leidde tot verdere verdeeldheid onder de Afrikaners en lokte de opstand onder leiding van Christiaan Rudolf de Wet en C.F. Beyers uit. Een twistpunt was de inzet van Zuid-Afrikaanse troepen om Duitse belangen in Afrika aan te vallen, waaronder de mobilisatie tegen de Duitse troepen in Duits Zuidwest-Afrika (nu Namibië). De Duitse nederlaag daar in 1915 door toedoen van een campagne die persoonlijk door Botha werd geleid, verergerde de situatie nog. Zuid-Afrikaanse troepen werden ook naar Duits Oost-Afrika (nu Burundi, Rwanda, Tanzania en een deel van Mozambique), Egypte en het Westelijk Front in Frankrijk gestuurd. Voor zijn dood in 1919 nam Botha deel aan de Vredesconferentie van Parijs en pleitte hij voor clementie voor de voormalige vijanden.